Ga naar de inhoud

Hartrevalidatie bij coronairlijden en chronisch hartfalen (2024)

Deze richtlijn heeft als doel een leidraad te zijn voor de dagelijkse praktijk van fysio- en oefentherapeutische diagnostiek en behandeling van patiënten met coronairlijden of chronisch hartfalen. De richtlijn beoogt de meest effectieve behandelingen en begeleiding van patiënten met coronairlijden of chronisch hartfalen te beschrijven. Op basis van een systematische evaluatie van wetenschappelijk onderzoek en weging van patiëntvoorkeuren en professionele expertise, ondersteunt de KNGF-richtlijn ‘Hartrevalidatie bij coronairlijden en chronisch hartfalen’ therapeuten en patiënten in de klinische besluitvorming en biedt de richtlijn ook transparantie naar andere zorgverleners en betrokken partijen

Publicatiedatum: 15 januari 2024

Hartrevalidatie bij coronairlijden en chronisch hartfalen (2024)

Algemene informatie

A.1 Inleiding

Initiatief

Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en de Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck (VvOCM).

 

Financiering

De richtlijnontwikkeling is gefinancierd uit de middelen van het ‘Systeemadvies fysio- en oefentherapie – Een nieuwe balans tussen de toegang tot en de betaalbaarheid van goede zorg’ (Zorginstituut Nederland 2016).

Zorginstituut Nederland (ZiN) heeft in 2016 het ‘Systeemadvies fysio- en oefentherapie – Een nieuwe balans tussen de toegang tot en de betaalbaarheid van goede zorg’ uitgebracht aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) om de aanspraken fysiotherapie en oefentherapie binnen de vergoedingenstructuur anders te gaan vastleggen (Zorginstituut Nederland 2016). Belangrijkste reden was dat de huidige aanspraken ertoe leiden dat patiënten/verzekerden uitwijken naar duurdere vormen van zorg die wel volledig worden vergoed. De minister heeft dit advies deels overgenomen en benadrukt dat met name moet worden geëxperimenteerd met aandoeningen waarbij de fysiotherapie en oefentherapie een grote kans op substitutie opleveren (dure zorg vervangen door goedkope zorg met vergelijkbare effectiviteit). In het kader van de uitvoering van het advies heeft ZiN prioriteiten bepaald, waarmee het onderwerp ‘hartrevalidatie’ voor een richtlijn is geprioriteerd. Wegens het Systeemadvies is de ontwikkeling van deze richtlijn mede gefinancierd door het ministerie van VWS. De richtlijn is ook gefinancierd door het KNGF en de VvOCM.

 

Aanleiding

Sinds de publicatie van de ‘KNGF-richtlijn Hartrevalidatie’ in 2011 zijn nieuwe (wetenschappelijke) inzichten verkregen met betrekking tot de diagnostiek en behandeling van patiënten met coronairlijden of chronisch hartfalen. Om patiënten met coronairlijden of chronisch hartfalen de juiste therapeutische interventie(s) voor de juiste behandeldoelen te kunnen bieden – op de juiste plek binnen de gezondheidszorg – en om praktijkvariatie te verminderen, was herziening nodig van de bestaande richtlijn voor fysiotherapie bij patiënten met coronairlijden of chronisch hartfalen. Deze herziening maakt onderdeel uit van de afspraken uit het ‘Systeemadvies fysio- en oefentherapie – Een nieuwe balans tussen de toegang tot en de betaalbaarheid van goede zorg’ (Zorginstituut Nederland 2016). De nauwe samenhang tussen fysiotherapie en oefentherapie was aanleiding voor het KNGF en de VvOCM om de KNGF-richtlijn uit 2011 gezamenlijk te herzien.

 

Doel van de richtlijn

Deze richtlijn heeft als doel een leidraad te zijn voor de dagelijkse praktijk van fysio- en oefentherapeutische diagnostiek en behandeling van patiënten met coronairlijden of chronisch hartfalen. De richtlijn beoogt de meest effectieve behandelingen en begeleiding van patiënten met coronairlijden of chronisch hartfalen te beschrijven. Op basis van een systematische evaluatie van wetenschappelijk onderzoek en weging van patiëntvoorkeuren en professionele expertise, ondersteunt de ‘KNGF-richtlijn Hartrevalidatie bij coronairlijden en chronisch hartfalen’ therapeuten en patiënten in de klinische besluitvorming en biedt de richtlijn ook transparantie naar andere zorgverleners en betrokken partijen.

 

Doelgroep

 

Patiëntengroep

Deze richtlijn beschrijft de behandeling van volwassen patiënten met coronairlijden of chronisch hartfalen met een absolute of relatieve indicatie voor hartrevalidatie. Er kunnen ook patiënten naar hartrevalidatie verwezen worden met een andere indicatie, maar deze indicaties vallen buiten de scope van deze richtlijn. De absolute en relatieve indicaties voor hartrevalidatie worden beschreven in B.7 ‘Indicatiestelling’.

 

Beoogde gebruikers van de richtlijn

Deze richtlijn is primair gericht op fysio- en oefentherapeuten die de hiervoor gedefinieerde patiëntengroep behandelen en begeleiden, ongeacht de setting (eerstelijnspraktijk, een ziekenhuis of een revalidatie-instelling; in een mono- of multidisciplinaire setting).
Deze beroepsgroepen worden beschreven in het ‘Beroepsprofiel Fysiotherapeut ’ en het ‘Beroepsprofiel Oefentherapeut ’ (Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie 2021; Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck 2019).

 

Overige gebruikers van de richtlijn

De richtlijn is ook relevant voor andere zorgverleners die betrokken zijn bij de begeleiding en behandeling van patiënten met coronairlijden of chronisch hartfalen, zoals huisartsen, cardiologen, sportartsen, bedrijfsartsen, revalidatieartsen, psychologen, verpleegkundigen, maatschappelijk werkers, diëtisten en ergotherapeuten. Daarnaast is de richtlijn relevant voor patiënten, beleidsmakers en andere organisaties die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met coronairlijden of chronisch hartfalen. De richtlijn geeft een duidelijk beeld van wat men op het gebied van hartrevalidatie kan verwachten van fysio- en oefentherapeuten.

 

Afbakening

De richtlijn is gericht op het beroepsspecifieke diagnostisch en therapeutisch proces van de fysio- en oefentherapeut bij met coronairlijden of chronisch hartfalen.

Deze patiëntengroepen zijn geprioriteerd tijdens de knelpuntenanalyse, zie ‘Auteurs | Ontwikkeling’. De onderwerpen die niet geprioriteerd zijn in de knelpuntenanalyse, zijn te vinden in bijlage A.1.2 ‘Knelpunten’, zie de ‘Bijlagen bij de Praktijkrichtlijn’.

De richtlijn beschrijft het gehele zorgproces (alle fasen van hartrevalidatie) van patiënten met coronairlijden of chronisch hartfalen, echter, de aanbevelingen die antwoord geven op de geprioriteerde uitgangsvragen zijn gericht op fase II van de hartrevalidatie.

De richtlijn is van toepassing op alle verschillende settingen waar hartrevalidatie wordt aangeboden, echter, de setting waarop de aanbevelingen van toepassing zijn, verschilt per module.

De specifieke uitgangsvragen die in deze richtlijnen zijn beantwoord, zijn per module weergegeven.

 

Methodiek

 

KNGF-richtlijnenmethodiek

De ontwikkeling van deze richtlijn heeft plaatsgevonden conform de ‘KNGF Richtlijnenmethodiek 2022’ (Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie 2022). De wijze waarop deze methodiek toegepast is en de wijze waarop belanghebbenden betrokken zijn bij de ontwikkeling, zijn beschreven in ‘Auteurs| Ontwikkeling’.

 

Aansluiting met de NVVC-richtlijn

Deze richtlijn sluit aan bij de ‘Multidisciplinaire richtlijn Hartrevalidatie 2024’’ van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC) (Revalidatiecommissie NVVC/NHS en projectgroep PAAHR). Op dit moment wordt deze richtlijn herzien in opdracht van de NVVC. Gedurende het gehele richtlijntraject heeft er afstemming tussen beide partijen plaatsgevonden, met als doel de richtlijnen complementair te laten zijn.

 

Status van de richtlijn

Aanbevelingen in een richtlijn zijn geen wetten of dwingende voorschriften. In principe wordt een therapeut geacht zich aan de aanbevelingen te houden, maar beargumenteerd afwijken is legitiem of zelfs noodzakelijk indien afwijken past bij de situatie en wensen van een individuele patiënt (Zorginstituut Nederland 2021).

 

Leeswijzer en opbouw van de richtlijn

Deze richtlijn bestaat uit drie delen. De algemene informatie in deel A omvat de algemene inleiding, achtergrondinformatie over hartrevalidatie en informatie over de wijze waarop de zorg is georganiseerd. In deel B wordt ingegaan op het diagnostisch proces en de indicatiestelling en ook op de bevorderende en belemmerende factoren die betrekking hebben op het volhouden en voltooien van hartrevalidatie. Deel C betreft het therapeutisch proces, waarin wordt ingegaan op diverse vormen van persoonsgerichte zorg en de start- en stopcriteria van de behandeling.

De verschillende onderwerpen binnen een deel komen aan bod in afzonderlijke op zichzelf staande modules. In elke module is de informatie vervolgens verdeeld over drie verdiepende lagen, waarbij met elke laag het desbetreffende onderwerp verder wordt uitgediept: 

  • De praktische handvatten, de aanbevelingen, zijn opgenomen in de Praktijkrichtlijn (de eerste laag).
  • De informatie over het onderwerp dat aan de orde is, en de afwegingen die zijn gemaakt ten aanzien van de belangrijkste argumenten die leiden tot de aanbeveling dan wel een omschrijving, staan in de Onderbouwing (de tweede laag).
  • De details over de wijze waarop deze informatie is vergaard (onder andere zoekstrategie, samenvatting van resultaten, beoordeling van bewijskracht en beschrijving van overwegingen), het proces waarlangs deze afweging tot stand is gekomen en de referenties van de gebruikte (wetenschappelijke) literatuur, staan in de Verantwoording (de derde laag). 

Waar ‘hij’ geschreven staat, kan ook ‘zij’ gelezen worden. Waar ‘therapeut’ geschreven staat, kan ‘fysiotherapeut’ of ‘oefentherapeut’ gelezen worden. Waar ‘therapie’ geschreven staat, kan ‘fysiotherapie’ of ‘oefentherapie’ gelezen worden. Waar ‘patiënt’ staat, kan ook ‘cliënt’ gelezen worden.

In bijlage A.1.1, zie de ‘Bijlagen bij de Praktijkrichtlijn’ zijn de belangrijkste definities, begrippen en afkortingen beschreven die in deze richtlijn aan de orde komen.

  • Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie, Mutsaers JHAM, Ruitenbeek TH, Schmitt MA, Veenhof C, Driehuis F. KNGF Beroepsprofiel Fysiotherapeut. Over het vakgebied en rollen en competenties van de fysiotherapeut. Amersfoort: Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie (KNGF); 2021. Beschikbaar via https://www.kngf.nl/article/vak-en-kwaliteit/beroepscode/beroepsprofiel-fysiotherapeut
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie, Vreeken H, van Doormaal MCM, Conijn D, Meerhoff G, Swart N. KNGF-richtlijnenmethodiek: ontwikkeling en implementatie van KNGF-richtlijnen, versie 3. Amersfoort: Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF); 2022. Beschikbaar via https://www.kngf.nl/kennisplatform/richtlijnen
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie. Multidisciplinaire richtlijn Hartrevalidatie 2024. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Cardiologie, 2024. 
    Beschikbaar via https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/hartrevalidatie/hartrevalidatie_-_startpagina.html
  • Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck, Post MHT, Buis G. Beroepsprofiel Oefentherapeut. Utrecht: Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck (VvOCM); 2019. Beschikbaar via https://vvocm.nl/Kwaliteit/Richtlijnen-en-protocollen
  • Zorginstituut Nederland. AQUA-Leidraad. Ten behoeve van de ontwikkeling van een richtlijn, module, zorgstandaard of organisatiebeschrijving, die betrekking heeft op (een deel van) een zorgproces en vastlegt wat noodzakelijk is om vanuit het perspectief van de cliënt goede zorg te verlenen. Zorginstituut Nederland; 2021. Beschikbaar via https://www.zorginzicht.nl/ontwikkeltools/ontwikkelen/aqua-leidraad
  • Zorginstituut Nederland. Systeemadvies fysiotherapie en oefentherapie – Een nieuwe balans tussen de toegang tot en de betaalbaarheid van goede zorg. Utrecht: Zorginstituut Nederland; 2016.

A.2 Achtergrond

Deze module betreft:

Onderbouwing

Voor de onderbouwing van de  modules:

 

De effectiviteit van hartrevalidatie (met een beweegprogramma is veelvuldig onderzocht (Savage 2019).

 

Effectiviteit van hartrevalidatie bij patiënten met coronairlijden

De effectiviteit van hartrevalidatie in vergelijking met geen beweging bij patiënten met coronairlijden is op de volgende uitkomstmaten op korte (6-12 maanden), middellange (13-36 maanden) en lange (> 36 maanden) termijn beschreven (Dibben 2023):

  • mortaliteit (door alle oorzaken en cardiovasculaire mortaliteit);
  • fataal en/of niet fataal myocardinfarct;
  • revascularisatie en de kans op een CABG;
  • revascularisatie en de kans op een PCI;
  • ziekenhuisopnames (door alle oorzaken en cardiovasculair gerelateerde opnames);
  • kwaliteit van leven;
  • kosteneffectiviteit.

 

Effectiviteit hartrevalidatie bij patiënten met hartfalen

De effectiviteit van hartrevalidatie in vergelijking met gebruikelijke zorg bij patiënten met hartfalen is op de volgende uitkomstmaten op korte (6-12 maanden), middellange (13-36 maanden) en lange (> 36 maanden) termijn beschreven (Long 2019):

  • mortaliteit;
  • Ziekenhuisopnames (door alle oorzaken en hartfalen gerelateerde opnames;
  • Kwaliteit van leven;
  • Kosteneffectiviteit.

 

Kosteneffectiviteit

Hartrevalidatie wordt als een kosteneffectieve interventie beschouwd (Dibben 2021; Dibben 2023; Frederix 2018; Long 2019; Shields 2018).

 

Belangrijke ontwikkelingen, trends en uitdagingen in de hartrevalidatie die in de literatuur worden beschreven zijn (Gevaert 2020; Savage 2019; Taylor 2023; Vromen 2021):

  • Er is een toename van het aantal absolute indicaties waarbij de positieve effecten van hartrevalidatie zijn aangetoond (o.a. atriumfibrilleren).
  • Er is een ondervertegenwoordiging van specifieke subpopulaties in de hartrevalidatie die participeren (o.a. vrouwen, obese patiënten, ouderen, kwetsbaren).
  • Er is een toename van nieuwe hartrevalidatiemodellen ter bevordering van de participatie (o.a. telerevalidatie, home-based revalidatie).
  • Wereldwijd heeft slechts de helft van alle landen hartrevalidatieprogramma’s.

  • Dibben G, Faulkner J, Oldridge N, Rees K, Thompson DR, Zwisler AD, Taylor RS. Exercise-based cardiac rehabilitation for coronary heart disease. Cochrane Database Syst Rev. 2021;11:CD001800.
  • Dibben GO, Faulkner J, Oldridge N, Rees K, Thompson DR, Zwisler AD, Taylor RS. Exercise-based cardiac rehabilitation for coronary heart disease: a meta-analysis. Eur Heart J. 2023;44(6):452-69.
  • Federatie Medisch Specialisten. Cardiovasculair risicomanagement (CVRM). Utrecht: Federatie Medisch Specialisten; 2019. Beschikbaar via https://richtlijnendatabase.nl/
  • Feigenbaum E, Carter ED. Cardiac rehabilitation services. Washington: Public Health Service, National Center for Health Services Research and Health Care Technology Assessment; 1987.
  • Frederix I, Vandijck D, Hens N, De Sutter J, Dendale P. Economic and social impact of increased cardiac rehabilitation uptake and cardiac telerehabilitation in Belgium – a cost-benefit analysis. Acta Cardiol. 2018;73(3):222-9.
  • Gevaert AB, Adams V, Bahls M, Bowen TS, Cornelissen V, Dörr M, Hansen D, Kemps HM, Leeson P, Van Craenenbroeck EM, Kränkel N. Towards a personalised approach in exercise-based cardiovascular rehabilitation: How can translational research help? A ‘call to action’ from the Section on Secondary Prevention and Cardiac Rehabilitation of the European Association of Preventive Cardiology. Eur J Prev Cardiol. 2020;27(13):1369-85.
  • Hartstichting. Vrouwen en hart- en vaatziekten. Den Haag: Hartstichting. Beschikbaar via https://www.hartstichting.nl/hart-en-vaatziekten/vrouwen-en-hart-en-vaatziekten
  • Hulzebos EH, Helders PJ, Favié NJ, de Bie RA, Brutel de la Riviere A, van Meeteren NL. Preoperative intensive inspiratory muscle training to prevent postoperative pulmonary complications in high-risk patients undergoing CABG surgery: a randomized clinical trial. JAMA. 2006;296(15):1851-7.
  • Long L, Mordi IR, Bridges C, Sagar VA, Davies EJ, Coats AJ, Dalal H, Rees K, Singh SJ, Taylor RS. Exercise-based cardiac rehabilitation for adults with heart failure. Cochrane Database Syst Rev. 2019;1(1):Cd003331.
  • McDonagh TA, Metra M, Adamo M, Gardner RS, Baumbach A, Böhm M, Burri H, Butler J, Čelutkienė J, Chioncel O, Cleland JGF, Coats AJS, Crespo-Leiro MG, Farmakis D, Gilard M, Heymans S, Hoes AW, Jaarsma T, Jankowska EA, Lainscak M, Lam CSP, Lyon AR, McMurray JJV, Mebazaa A, Mindham R, Muneretto C, Francesco Piepoli M, Price S, Rosano GMC, Ruschitzka F, Kathrine Skibelund A. 2021 ESC Guidelines for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure. Eur Heart J. 2021;42(36):3599-726.
  • Nederlands Huisartsen Genootschap, Auwerda A, Bouma M, Bruins Slot M, Cohen M, Damman P, de Roy van Zuiijderwijn F, Greving J, Rutten F, Van Casteren B, Wichers I, Willemsen R, Woudstra P. NHG-standaard. Acuut Coronair Syndroom. Nederlands Huisartsen Genootschap; 2022. Beschikbaar via https://richtlijnen.nhg.org/
  • Nederlands Huisartsen Genootschap, de Boer R, Dieleman-Bij de Vaate A, Isfordink L, Lambermon H, Oud M, Rutten F, Schaafstra A, Strijbis A, Valk M, van de Pol A, van den Donk M, Wiersma T. NHG-Standaard Hartfalen (M51). Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), Cluster Richtlijnontwikkeling en Wetenschap; 2021. Beschikbaar via https://richtlijnen.nhg.org/
  • Revalidatiecommissie NVVC/NHS en projectgroep PAAHR. Multidisciplinaire richtlijn hartrevalidatie 2011. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Cardiologie 2011. Beschikbaar via https://www.nvvc.nl/Kwaliteit/richtlijnen
  • Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Informatie over Volksgezondheid en Zorg. Cijfers en duiding voor professionals, door experts van binnen en buiten het RIVM. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Geraadpleegd 5 januari 2023. Beschikbaar via https://vzinfo.nl/
  • Savage PD. What and where in the world is cardiac rehabilitation? EClinicalMedicine. 2019;13:2-3.
  • Shields GE, Wells A, Doherty P, Heagerty A, Buck D, Davies LM. Cost-effectiveness of cardiac rehabilitation: a systematic review. Heart. 2018;104(17):1403-10.
  • Taylor RS, Dalal HM, Zwisler AD. Cardiac rehabilitation for heart failure: ‘Cinderella’ or evidence-based pillar of care? Eur Heart J. 2023.
  • Valkenet K, van de Port IG, Dronkers JJ, de Vries WR, Lindeman E, Backx FJ. The effects of preoperative exercise therapy on postoperative outcome: a systematic review. Clin Rehabil. 2011;25(2):99-111.
  • Vromen T, Brouwers RWM, Jorstad HT, Kraaijenhagen RA, Spee RF, Wittekoek ME, Cramer MJ, van Hal JMC, Hofstra L, Kuijpers PMJC, de Melker EC, Rodrigo SF, Sunamura M, Uszko-Lencer NHMK, Kemps HM. Novel advances in cardiac rehabilitation: Position paper from the Working Group on Preventive Cardiology and Cardiac Rehabilitation of the Netherlands Society of Cardiology. Neth Heart J. 2021;29(10):479-85.

 

A.2.1 Epidemiologie en pathofysiologie

Coronairlijden

Coronaire hartziekten, of ischemische hartziekten, zijn ziekten van het hart die het gevolg zijn van verkalking (atherosclerose) of afwijkingen in de kransslagaders (coronairarteriën). Coronairlijden is een chronische ziekte en wordt ook wel het chronisch coronair syndroom (CCS) genoemd. Het CCS kent meerdere vormen. De acute vorm wordt acuut coronair syndroom (ACS) genoemd. Meestal is deze het gevolg van een instabiele atherosclerotische plaque. Het ACS kun je weer onderverdelen in het acuut myocardinfarct (AMI; met of zonder ST-elevatie) en instabiele angina pectoris (IAP). Het onderscheid hiertussen is het al dan niet optreden van myocardschade, met als meeteenheid het vrijkomend troponine (een hartspiermarker) in het bloed. De meer stabiele vorm van het CCS is stabiele angina pectoris. Hierbij hebben patiënten, zoals de naam al zegt, stabiele klachten van pijn op de borst.

 

Chronisch hartfalen

Met hartfalen wordt meestal chronisch hartfalen bedoeld. We spreken van acuut hartfalen als de klachten en verschijnselen binnen enkele uren tot dagen ontstaan. Hartfalen is een klinisch syndroom dat ontstaat door structurele of functionele afwijkingen van het hart waarbij de pompfunctie is verminderd of wanneer de pompfunctie alleen met verhoogde intracardiale druk kan worden gehandhaafd.

Klachten van chronisch hartfalen zijn onder andere kortademigheid, verminderde inspanningstolerantie en moeheid.

De diagnostische classificatie van hartfalen volgens internationale richtlijnen is gebaseerd op de linkerventrikelejectiefractie (LVEF), gedefinieerd als het percentage van de linkerventrikelinhoud dat de linker ventrikel in een slag uitpompt), veelal bepaald met echocardiografie.

  • HFpEF: hartfalen met behouden ejectiefractie (‘preserved’) LVEF (≥ 50%)
  • HFmrEF: hartfalen met licht verminderde ejectiefractie (m) LVEF (40-49%)
  • HFrEF: hartfalen met verminderde ejectiefractie(‘reduced’) LVEF (< 40%)

Om de ernst van hartfalen te beschrijven, wordt vaak de classificatie van de New York Heart Association (NYHA) gebruikt. Deze classificatie is gebaseerd op beperkingen in fysieke activiteit. 

 

Onderbouwing

In Nederland neemt het aantal gevallen van coronairlijden (coronaire hartziekten) gestaag toe, evenals het aantal ziekenhuisopnamen (57.000 in 2020). De progressie staat sterk onder invloed van cardiovasculaire risicofactoren, zoals roken, hypertensie, hypercholesterolemie, inactiviteit, stress en obesitas, die jaarlijks in intensiteit toenemen. Net als een toename van het aantal mensen met deze risicofactoren neemt sinds 1980 ook de incidentie van coronaire hartziekten toe. Door verbeterde behandelmogelijkheden daalt het aantal sterfgevallen ten gevolge van coronaire hartziekten sinds 1980 gestaag: in 2020 waren dat er nog 8000. De daling van het aantal sterfgevallen betekent echter wel dat er steeds meer mensen in Nederland zijn met een uiting van CCS. In Nederland waren er in 2021 naar schatting 786.600 mensen met een coronaire hartziekte. De zorguitgaven vanwege coronairlijden worden geschat op 1,4 miljard euro (cijfers 2019).

In Nederland waren er in 2021 naar schatting 241.300 mensen met hartfalen. In de meeste leeftijdsklassen hebben relatief meer mannen dan vrouwen hartfalen. Toch zijn er veel meer vrouwen dan mannen met hartfalen (in 2021 resp. 125.000 en 116.300), omdat in de oudere leeftijdsgroepen het aantal vrouwen het aantal mannen sterk overstijgt. In 2020 vond 28.000 keer een ziekenhuisopname plaats vanwege hartfalen. Hartfalen staat niet in de top tien voor ziektes die verantwoordelijk zijn voor de grootste ziektelast. De zorguitgaven in Nederland worden geschat op 527,4 miljoen euro (cijfers 2019) (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).

Voor actuele informatie over de prevalentie, incidentie, ziektelast en zorguitgaven van coronairlijden en chronisch hartfalen, zie de informatie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu  (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu). 

 

Coronairlijden

Het acuut coronair syndroom (ACS) kan een uiteenlopende combinatie van klachten en verschijnselen veroorzaken:

  • Het meest kenmerkende symptoom van een ACS is druk op de borst (bij 75% van de patiënten), zowel bij mannen als vrouwen. Dit gevoel ontstaat acuut en verdwijnt niet in rust of binnen 5 minuten na toediening van een nitraat onder de tong. De druk kan gepaard gaan met een gevoel van dreigend onheil/het ‘gevoel dat het serieus is’.
  • Andere veelvoorkomende symptomen (30-50%) zijn kortademigheid/gevoel niet goed door te kunnen ademen, zweten, misselijkheid of braken, vermoeidheid en bleek of grauw zien en uitstraling van de pijn naar de linkerschouder of -arm.
  • De volgende symptomen komen minder vaak (< 30%) voor: pijn tussen de schouderbladen, duizeligheid of een licht gevoel in het hoofd, pijn in de nek, hartkloppingen, pijn in de rechterschouder of -arm, kaakpijn of dyspepsie. Het minst voorkomend zijn pijn in het middelste gedeelte van de buik of flauwvallen (beide bij 10% van de patiënten).
  • Soms staat de pijn minder op de voorgrond dan de andere klachten, zoals plotseling optredende dyspneu, al dan niet in combinatie met vegetatieve verschijnselen, moeheid, duizeligheid, een algeheel gevoel van zwakte of onrust. Deze minder specifieke presentatie wordt vaker gezien op oudere leeftijd (> 65 jaar).

(Nederlands Huisartsen Genootschap 2022)

Bij vrouwen doen zich vaak minder duidelijke en andere signalen voor dan bij mannen, zoals slaapproblemen, extreme vermoeidheid, kortademigheid, duizeligheid en een vervelend gevoel in de maag. Maar ook pijn tussen de schouderbladen, armen of kaak kunnen voortekenen van een hartaanval zijn bij een vrouw (Hartstichting).

 

Chronisch hartfalen

Het hart kan worden beschouwd als een zuigpomp. Bij hartfalen pompt het hart onvoldoende bloed rond om aan de behoefte van het lichaam te voorzien. Bij HFrEF en HFmrEF is de pompkracht van de linker ventrikel onvoldoende, waardoor de ejectiefractie is verlaagd (systolische disfunctie). Bij HFpEF is de ejectiefractie niet afgenomen, maar is de vulling van de linker ventrikel vertraagd en verminderd door toegenomen stijfheid van het hartspierweefsel; met als gevolg onvoldoende slagvolume bij inspanning of hoge hartfrequentie (diastolische disfunctie). Hartfalen is een chronische, progressieve ziekte. Patiënten kunnen een tijd stabiel blijven onder adequate therapie, maar op termijn nemen de beschadiging en disfunctie van de hartspier toe (Nederlands Huisartsen Genootschap 2021).

Hartfalen leidt tot aspecifieke klachten (kortademigheid, verminderd inspanningsvermogen, moeheid) die het dagelijks functioneren beperken en die in de loop van de tijd toenemen. De meer specifieke tekenen van hartfalen bij lichamelijk onderzoek komen meestal voort uit overvulling (Nederlands Huisartsen Genootschap 2021):

  • longen: crepitaties, demping bij percussie en verminderd ademgeruis basaal, soms rhonchi en piepen;
  • verhoogde centraalveneuze druk (uitgezette halsvenen);
  • oedeem van enkels en/of sacrum;
  • toegenomen buikomvang (vergrote lever, ascites).

De klachten nemen toe bij exacerbaties van hartfalen. Soms zijn er ook nachtelijke klachten:

  • kortademigheid bij plat liggen, meerdere kussens nodig bij het slapen (orthopneu);
  • nycturie.

Om de ernst van hartfalen te beschrijven, wordt vaak de classificatie van de New York Heart Association (NYHA) gebruikt (McDonagh 2021).

Zie de module ‘Achtergrond‘ voor de verantwoording van deze module.

A.2.2 Cardiovasculaire risicofactoren

Cardiovasculaire risicofactoren zijn: roken, hoge bloeddruk, erfelijkheid en een hoog cholesterolgehalte. Ook leeftijd, overgewicht, weinig bewegen, alcohol, diabetes en langdurige stress zorgen voor een groter risico op een hart- of vaatziekte.

In Nederland hebben huisartsen een belangrijke rol bij het opsporen van personen met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten en bij het bepalen of deze in aanmerking komen voor interventies.

 

Onderbouwing

De belangrijkste aanbevelingen op het gebied van cardiovasculair risicomanagement (CVRM) zijn beschreven in de ‘FMS-richtlijn Cardiovasculair risicomanagement’. In deze richtlijn zijn de belangrijkste risicofactoren voor coronairlijden en chronisch hartfalen genoemd, alsmede hoe deze in kaart worden gebracht en welke interventies (o.a. leefstijladviezen) er van toepassing zijn (Federatie Medisch Specialisten 2019).

Zie de module ‘Achtergrond‘ voor de verantwoording van deze module.

A.2.3 Hartrevalidatie

Hartrevalidatie is de zorg die in het vervolg van een acute behandeling wordt aangeboden aan patiënten die een cardiaal incident doormaakten. De Amerikaanse Public Health Services hanteert een uitgebreide definitie voor hartrevalidatie, die tevens de definitie van de World Health Organization (WHO) omvat: ‘Hartrevalidatie bestaat uit samenhangende lange-termijn-programma’s, omvattende medische evaluatie, voorgeschreven oefeningen, beïnvloeding van cardiale risicofactoren, geven van psychische counseling, voorlichting en advies; deze programma’s zijn ontworpen om de fysiologische en psychische gevolgen van de cardiale aandoening te beperken, het risico van plotselinge dood of nieuwe infarcten te verminderen, cardiale symptomen onder controle te houden, atherosclerotische processen te verminderen of tenminste te stabiliseren en ten slotte

het psychosociale welbevinden en de deelname aan het arbeidsproces te bevorderen; de voorzieningen beginnen tijdens de opname in het ziekenhuis, ze worden gevolgd door een programma tijdens de poliklinische fase in de daaropvolgende 3 tot 6 maanden, daarna volgt een stadium van levenslang onderhoud waarin fysieke training en vermindering van risicofactoren worden bewerkstelligd in een situatie zonder of met minimale supervisie’ (Feigenbaum 1987).

Het betreft de volgende fasen:

  • Preoperatieve fase. In deze fase kunnen patiënten die een geplande hartoperatie krijgen, gescreend worden op het risico op postoperatieve pulmonale complicaties en, op grond van dat risico, preoperatieve therapie aangeboden krijgen.

  • Fase I of klinische fase (ziekenhuisopname). Deze fase begint direct na de acute cardiologische gebeurtenis zoals een ACS (waaronder een acuut myocardinfarct (AMI) of een manifestatie van instabiele angina pectoris (IAP)), acuut hartfalen, of een acute opname in een ziekenhuis vanwege een andere cardiologische aandoening.

  • Fase II of revalidatiefase. Deze fase sluit aan op de klinische fase en begint na ontslag uit het ziekenhuis op (bijna uitsluitend) poliklinische basis.

  • Fase III of postrevalidatiefase. Deze fase sluit aan op de revalidatiefase. De aandacht is in deze fase vooral gericht op het behoud van de in fase II ingezette leefstijlveranderingen.

 

Onderbouwing

Deze richtlijn gaat met name in op multidisciplinaire poliklinische hartrevalidatie (fase II). De werkgroep heeft deze keuze gemaakt op grond van de knelpunten die de werkgroep tijdens de voorbereidende fase van deze richtlijn heeft geprioriteerd.

Voor de absolute en relatieve indicaties voor hartrevalidatie in Nederland , alsmede een beschrijving van de definitie van hartrevalidatie, wordt de ‘Multidisciplinaire richtlijn Hartrevalidatie’ aangehouden (Revalidatiecommissie NVVC/NHS en projectgroep PAAHR).

Zie B.5 ‘Lichamelijk onderzoek en behandelplan’ voor de doelen van de hartrevalidatie. De diagnosegroepen worden beschreven in B.7 ‘Indicatiestelling’.

Zie de module ‘Achtergrond‘ voor de verantwoording van deze module.

A.3 Organisatie van zorg

Aanbevelingen

Vergaar kennis van en inzicht in de expertise van de bij coronairlijden of chronisch hartfalen betrokken (para)medici en de aangeboden behandeling, waaronder de (verbijzonderde) fysio- en oefentherapeuten. 

Stem met de betrokken (para)medici af op welke wijze multidisciplinaire samenwerking voor patiënten met coronairlijden en chronisch hartfalen op lokaal of regionaal niveau in fase II wordt georganiseerd.

 

Beschrijving

Het proces van hartrevalidatie is een bij uitstek multidisciplinaire aangelegenheid. Bij de hartrevalidatie zijn vele zorgverlenende deskundigen betrokken, zoals de cardioloog, de cardiothoracaal chirurg, de (kader)huisarts, de revalidatiearts, de sportarts, de bedrijfsarts, de verzekeringsarts, de psychiater, de (neuro)psycholoog, de psychotherapeut, de inspanningsfysioloog, de hartrevalidatiecoördinator, de praktijkondersteuner huisarts, de fysiotherapeut, de oefentherapeut, de maatschappelijk werker, de diëtist, de ergotherapeut, de leefstijlcoach, de (hart- en vaat)verpleegkundige, de seksuoloog en de arbeidsdeskundige. De samenstelling, rollen en taken van het multidisciplinaire behandelteam varieert (op lokaal en regionaal niveau) en is ook afhankelijk van de individuele revalidatiedoelen van de patiënt.

Onderbouwing

Alle KNGF-richtlijnen bevatten een module ‘Organisatie van Zorg’. Deze module is dus niet opgenomen op basis van een geprioriteerd knelpunt, maar is wel afgestemd op het onderwerp van de richtlijn.

 

Deze module betreft:

 

Aanleiding

In het behandelproces van hartrevalidatie wordt samengewerkt met veel deskundigen op het gebied van zorg. Het moet duidelijk zijn welke deskundigen dat zijn en hoe de samenwerking georganiseerd is. Op grond daarvan is de volgende uitgangsvraag opgesteld.

 

Uitgangsvraag

Hoe is de multidisciplinaire zorg bij patiënten met een indicatie voor hartrevalidatie georganiseerd? 

 

Rationale van de aanbeveling

In overleg met de werkgroep is besloten om voor het beantwoorden van deze uitgangsvraag geen systematische zoekactie uit te voeren, maar de informatie die nodig is voor het beantwoorden van deze uitgangsvraag op niet-systematische wijze te vergaren en narratief uit te werken met behulp van de kennis en klinische expertise van de werkgroep.

 

Er is geen verantwoording bij deze module.

  • Artsenfederatie KNMG. Overzicht opleidingen. 2023. Beschikbaar via https://www.knmg.nl/opleiding-herregistratie-carriere/geneeskundestudie/overzicht-opleidingen-1
  • Beroepsvereniging van professionals in sociaal werk. Beknopt Beroepsprofiel van de maatschappelijk werker. Een samenvatting. Beroepsvereniging van professionals in sociaal werk. Utrecht: Beroepsvereniging van professionals in sociaal werk (BPSW); 2011. Beschikbaar via https://www.bpsw.nl/professionals/maatschappelijk-werkers/beroepsprofiel-van-de-maatschappelijk-werker/
  • Beroepsvereniging Verzorgende en Verpleegkundigen. Beroepsprofiel verpleegkundig specialist. Utrecht: Beroepsvereniging Verzorgende en Verpleegkundigen (V&VN); 2019. Beschikbaar via https://venvnvs.nl/venvnvs/beroepsprofiel-verpleegkundig-specialist/
  • Beroepsvereniging voor Leefstijlcoaches Nederland. Het profiel van de hbo leefstijlcoach. Amersfoort: Beroepsvereniging voor Leefstijlcoaches Nederland (BLCN); 2016. Beschikbaar via https://blcn.nl/beroepsprofiel-leefstijlcoach/
  • De Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie en het Nederlands Instituut van Psychologen. De klinisch psycholoog. Beroepsprofiel. Utrecht: De Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie (NVGzP) en het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP); 2015. Beschikbaar via https://www.lvmp.nl/
  • Flint C, Aertsen M, Szabo K, van den Hoven-Joziasse L. Beroepscompetentieprofiel Hart- en Vaatverpleegkundigen. Amersfoort: Nederlandse Vereniging voor Hart- en Vaatverpleegkundigen (NVHVV); 2017. Beschikbaar via https://www.nvhvv.nl/
  • Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie, Bunskoek M, Van Esch-Smeenge J, Hoogeland E, Klomp F, KNGF Ethiekcommissie. Beroepscode voor de fysiotherapeut. Leidraad voor het professioneel fysiotherapeutisch handelen. Versie 2.0. Amersfoort: Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie (KNGF); 2022. Beschikbaar via https://www.kngf.nl/kennisplatform/richtlijnen/beroepscode-voor-de-fysiotherapeut
  • Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie, Mutsaers JHAM, Ruitenbeek TH, Schmitt MA, Veenhof C, Driehuis F. KNGF Beroepsprofiel Fysiotherapeut. Over het vakgebied en rollen en competenties van de fysiotherapeut. Amersfoort: Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie (KNGF); 2021. Beschikbaar via https://www.kngf.nl/article/vak-en-kwaliteit/beroepscode/beroepsprofiel-fysiotherapeut
  • Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), de brancheverenigingen Actiz, de Nederlandse GGZ, InEen, GGD GHOR Nederland, NFU, NVZ, NVAVG, KNGF, KNMP, KNMT, KNOV, NAPA, NIP, NVGzP, NVvTG, V&VN, NVBMH, Patiëntenfederatie Nederland. Handreiking Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst. Verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg | herziening juni 2022.Utrecht: Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG); 2022. Beschikbaar via https://www.knmg.nl/advies-richtlijnen/dossiers/verantwoordelijkheidsverdeling
  • Nederlandse Vereniging van Arbeidsdeskundigen. De Arbeidsdeskundige. Nijkerk: Nederlandse Vereniging van Arbeidsdeskundigen (NVvA); n.d. Beschikbaar via https://www.arbeidsdeskundigen.nl/arbeidsdeskundigen/de-arbeidsdeskundige
  • Nederlandse Vereniging van Diëtisten. Beroepsprofiel diëtist 2013. Utrecht: Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD); 2021. Beschikbaar via https://nvdietist.nl/
  • Nederlandse Vereniging van Praktijkondersteuners en Praktijkverpleegkundigen. Competentieprofielen praktijkondersteuner. Veenendaal: Nederlandse Vereniging van Praktijkondersteuners en Praktijkverpleegkundigen (NVvPO); n.d. Beschikbaar via https://www.nvvpo.nl/vakinhoud/competentieprofielen
  • Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde. Beropesprofiel van de bedrijfsarts. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB); 2004. Beschikbaar via https://nvab-online.nl/
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie, Commissie Cardiovasculaire Preventie (NVVC-CCPH), Landelijk Multidisciplinair Overleg Hartrevalidatie (LMDO-H). NVVC praktijkrichtlijn hartrevalidatie 2011. Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC), Commissie Cardiovasculaire Preventie (NVVC-CCPH) en Landelijk Multidisciplinair Overleg Hartrevalidatie (LMDO-H) 2011. Richtlijnen. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Cardiologie, Commissie Cardiovasculaire Preventie (NVVC-CCPH); n.d. Beschikbaar via https://www.nvvc.nl/Kwaliteit/richtlijnen
  • Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie. De GZ-psycholoog. Beroepsprofiel. Leende: Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie (NVGzP); 2017. Beschikbaar via https://psynip.nl/
  • Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie , Nederlands Instituut van Psychologen. De klinisch neuropsycholoog. Beroepsprofiel, herdruk 2020. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie (NVGzP) en het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP); 2015. Beschikbaar via https://psynip.nl/
  • Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie. Beroepsprofiel psychotherapeut. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie; 2007. Beschikbaar via https://www.psychotherapie.nl/
  • Revalidatiecommissie NVVC/NHS en projectgroep PAAHR. Multidisciplinaire richtlijn hartrevalidatie 2011. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC) / Nederlandse Hartstichging (NHS): 2011. Beschikbaar via https://www.nvvc.nl/Kwaliteit/richtlijnen
  • van de Vijver P, van der Post K, Rosmalen K, Eyck M, Maiburg B, Kist J, van der Woude G, de Jong P. Competentieprofiel van de huisarts. Utrecht: Huisartsenopleiding Nederland; 2016. Beschikbaar via https://www.huisartsopleiding.nl/
  • van Hartingsveldt M, Kammerer M, de Langen R. Beroepsprofiel ergotherapeut. Utrecht: Ergotherapie Nederland; 2023. Beschikbaar via https://www.beroepsprofielergotherapeut.nl
  • Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck. Beroepscode voor oefentherapeuten. Versie juni 2018. Utrecht: Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck (VvOCM); 2018. Beschikbaar via https://vvocm.nl/Kwaliteit/Richtlijnen-en-protocollen.
  • Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck, Post MHT, Buis G. Beroepsprofiel Oefentherapeut. Utrecht: Utrecht: Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck (VvOCM); 2019. Beschikbaar via https://vvocm.nl/Kwaliteit/Richtlijnen-en-protocollen.

A.3.1 Organisatie van multidisciplinaire samenwerking

Zie ‘Organisatie van Zorg‘ voor de aanbevelingen.

Onderbouwing

Het proces van hartrevalidatie is een bij uitstek multidisciplinaire aangelegenheid. Bij de hartrevalidatie zijn vele zorgverlenende deskundigen betrokken, zoals de cardioloog*, de cardiothoracaal chirurg, de (kader)huisarts, de revalidatiearts, de sportarts, de bedrijfsarts, de verzekeringsarts, de psychiater, de (neuro-)psycholoog, de psychotherapeut, de inspanningsfysioloog, de hartrevalidatiecoördinator, de praktijkondersteuner, de fysiotherapeut, de oefentherapeut, de maatschappelijk werker, de diëtist, de ergotherapeut, de leefstijlcoach, de (hart- en vaat)verpleegkundige, de seksuoloog en de arbeidsdeskundige (Nederlandse Vereniging voor Cardiologie 2011). 

Zoals beschreven in A.2 ‘Achtergrond’ bestaat hartrevalidatie uit vier fasen. 
De samenstelling van het multidisciplinaire behandelteam varieert per fase, op lokaal en regionaal niveau en is tevens afhankelijk van de individuele revalidatiedoelen van de patiënt (zie ook module B.5 ‘Lichamelijk onderzoek en behandelplan’).

  • Preoperatieve fase. In deze preoperatieve fase kunnen patiënten die een geplande hartoperatie krijgen, gescreend worden op het risico op het ontwikkelen van postoperatieve pulmonale complicaties en preoperatieve fysio- of oefentherapie aangeboden krijgen (Hulzebos 2006; Valkenet 2011). De preoperatieve fase wordt gecoördineerd vanuit het ziekenhuis, waar de cardioloog  de eindverantwoordelijke voor het behandeltraject is. De cardioloog schakelt tijdens de ziekenhuisopname andere zorgverleners in, zoals de ziekenhuisfysio- of oefentherapeut, afhankelijk van de situatie van de patiënt. Veelal werkt de cardioloog in dit traject samen met de cardiothoracaal chirurg.
  • Fase I of klinische fase. Deze begint direct na de acute cardiologische gebeurtenis, zoals een acuut coronair syndroom (ACS; waaronder vallen: een acuut myocardinfarct (AMI) of een manifestatie van instabiele angina pectoris (IAP)), acuut hartfalen, of een acute opname in een ziekenhuis vanwege een andere cardiologische aandoening. Daarnaast worden patiënten opgenomen die een geplande operatie krijgen. Fase I vindt plaats in het ziekenhuis, waar de cardioloog de eindverantwoordelijke is voor het behandeltraject. De cardioloog schakelt tijdens de ziekenhuisopname andere zorgverleners in, zoals de ziekenhuisfysio- of -oefentherapeut, afhankelijk van de situatie van de patiënt. Daarnaast is de cardioloog verantwoordelijk voor de verwijzing van de patiënt naar de hartrevalidatie fase II (Revalidatiecommissie NVVC/NHS en projectgroep PAAHR). 
  • Fase II of revalidatiefase. Deze sluit aan op de klinische fase, en begint na ontslag uit het ziekenhuis op voornamelijk poliklinische basis. In de module C.2 ‘Volhouden en voltooien van de hartrevalidatie’ wordt tevens beschreven dat deze revalidatie ook in de thuissituatie (met of zonder e-health ondersteuning), in een hybride vorm of een deel van het hartrevalidatieprogramma in een eerstelijns fysio- of oefentherapeutische praktijk kan plaatsvinden ter bevordering van de participatie van hartrevalidatie. Hierbij is het van belang rekening te houden met de specifieke voorwaarden die hiervoor zijn opgesteld, onder andere dat de indicatiestelling in het tweedelijns hartcentrum plaatsvindt en de verantwoordelijkheid van de behandeling onder de cardioloog blijft vallen. De cardioloog schakelt tijdens deze fase ook andere zorgverleners in, zoals beschreven in de module B.7 ‘Indicatiestelling’. Daarnaast is de cardioloog verantwoordelijk voor de verwijzing van de patiënt naar de zorgverleners in de postrevalidatiefase (indien van toepassing) en de overdracht naar de huisarts.
  • Fase III of postrevalidatiefase. Deze sluit aan op de revalidatiefase. De aandacht is in deze fase vooral gericht op het behoud van de in fase II ingezette leefstijlveranderingen. De patiënt kan hierbij ondersteund worden door zorgverleners, veelal gesitueerd in de eerste lijn. De verantwoordelijkheid en monitoring van de behandeling valt in deze fase onder de huisarts van de patiënt.

Bovenstaande beschrijving betreft de fasering van een regulier hartrevalidatie-traject. Echter, er kan ook sprake zijn van uitgebreide problematiek bij de patiënt, waardoor hiervan wordt afgeweken. Zie hiervoor de ‘Multidisciplinaire Richtlijn Hartrevalidatie 2024’ van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC) (Revalidatiecommissie NVVC/NHS en projectgroep PAAHR).

Zoals reeds gesteld, zijn er veel (para)medici en deskundigen betrokken in het hartrevalidatieproces. Het inschakelen van deze zorgverleners en deskundigen valt onder de (eind)verantwoordelijkheid van de cardioloog of de huisarts. Hierbij wordt gekeken naar de individuele hartrevalidatiedoelen, (relatieve) contra-indicaties, comorbiditeiten, complexiteit van het ziektebeeld, de zorgvraag, individuele patiëntkenmerken, mogelijkheden, wensen, behoeften, leerstrategie en (sociale) context van de patiënt. Handvatten voor het inzetten van deze multidisciplinaire samenwerking worden beschreven in aandoeningsspecifieke richtlijnen  voor cardiologen en  huisartsen.
De ‘Handreiking Verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg’  heeft de randvoorwaarden voor duidelijke taak- en verantwoordelijkheidsverdeling, goede onderlinge communicatie en afstemming over werkzaamheden en informatie vastgelegd (Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst 2022).
Het afstemmen van de zorg van de diverse zorgverleners in de behandeling van een patiënt met coronairlijden of chronisch hartfalen is van belang om eventuele knelpunten in de behandeling vroegtijdig te kunnen signaleren en de participatie van de hartrevalidatie te bevorderen. Dit gebeurt middels het multidisciplinair overleg (MDO) (Revalidatiecommissie NVVC/NHS en projectgroep PAAHR). In dit overleg vindt ook afstemming over de indicatiestelling en monitoring van de behandeling plaats. 
 

* De cardioloog is eindverantwoordelijk voor de hartrevalidatie, maar kan er voor kiezen om bepaalde taken over te dragen aan de hartrevalidatiecoördinator.

Er is geen verantwoording bij deze module.

A.3.2 Rol van de fysio- of oefentherapeut

Zie ‘Organisatie van Zorg‘ voor de aanbevelingen.

Onderbouwing

De fysio- of oefentherapeut screent de patiënt op contra-indicaties, stelt vast of er sprake is van functiestoornissen en/of herstelbelemmerende factoren en legt de mate van ervaren beperkingen en participatieproblemen vast. Op basis van de bevindingen wordt vastgesteld of behandeling geïndiceerd is en wordt het behandelbeleid bepaald (zie B.4 ‘Anamnese’, B.5 ‘Lichamelijk onderzoek en behandelplan’ en B.7 ‘Indicatiestelling’). Als er geen indicatie is voor behandeling wordt in samenspraak met de patiënt overwogen om de patiënt (terug) te sturen naar de huisarts of cardioloog. 
De therapeut is (mogelijk) betrokken bij het opstellen (van de doelen) en het begeleiden van het beweegprogramma, het verzorgen van het ontspanningsprogramma (in overleg met een psycholoog en/of maatschappelijk werkende) en het informatieprogramma (de therapeut informeert en adviseert de patiënt over het fysiek functioneren en het ontwikkelen van een actieve leefstijl). 
De fysio- of oefentherapeut inventariseert en signaleert (bijv. psychosociale, cognitieve of arbeidsgerelateerde klachten) welke ondersteuning een patiënt met coronairlijden of chronisch hartfalen nodig heeft, en weegt de hulpvraag af tegen de eigen kennis en expertise. Op grond hiervan beslist de fysiotherapeut of hij zich bekwaam en bevoegd acht om de betreffende patiënt fysio- of oefentherapeutische zorg te bieden, dan wel andere zorgverleners hierbij te betrekken. 
De fysio- of oefentherapeut bespreekt dit met de (eind)verantwoordelijk cardioloog en de andere zorgverleners in het multidisciplinair overleg (fase I, II) of met de huisarts (fase III) (Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie 2021; Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck 2019). 
De rol en de positie van de fysiotherapeut en de oefentherapeut in de gezondheidszorg, oftewel de domeinbeschrijving, is te vinden in het beroepsprofiel van de fysiotherapeut en de oefentherapeut (Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie 2021; Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck 2019).
De wijze waarop de informatie-uitwisseling met de verwijzer plaatsvindt, is beschreven in C.7 ‘Evaluatie, stopcriteria en afsluiting van de behandeling’.

Hierna worden de verbijzonderingen binnen de fysio- en oefentherapie beschreven waarvan specifieke deskundigheid erkend is door het Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie (KNGF) of de Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck (VvOCM), zoals beschreven in de ‘Beroepscode voor de Fysiotherapeut 2022 ’ (Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie 2022) en de ‘Beroepscode voor oefentherapeuten, versie juni 2018’  (Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck 2018). 
Deze verbijzonderingen zijn opgenomen in het Kwaliteitsregister Fysiotherapie NL (KRF NL) van het Kwaliteitshuis Fysiotherapie waarmee het op een goed niveau brengen en houden van de kennis en vaardigheden van deze zorgprofessionals worden gewaarborgd. 
Het gaat hierbij om de volgende specialisaties binnen de fysiotherapie met een eigen beroepsinhoudelijke vereniging en beroepsprofielen:

  • Vereniging voor Hart-, Vaat- en Longfysiotherapie (VHVL);
  • Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuis Fysiotherapie (NVZF);
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatie Fysiotherapeuten (NVRF);
  • Nederlandse Vereniging voor Bedrijfs- en arbeidsfysiotherapeuten (NVBF);
  • Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Geriatrie (NVFG);
  • Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie volgens de Psychosomatiek (NFP);
  • Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Sportgezondheidszorg (NVFS);
  • Nederlandse Vereniging van Fysiotherapeuten voor Verstandelijk Gehandicapten (NVFVG);
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapie (NVFK);
  • Nederlandse Vereniging voor Manuele Therapie (NVMT);
  • Nederlandse Vereniging voor Orofaciale Fysiotherapie (NVOF);
  • Nederlandse Vereniging voor Bekkenfysiotherapie (NVFB);
  • Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie binnen de Lymfologie en Oncologie (NVFL).

Binnen de oefentherapie bestaan de volgende specialisaties:

  • bekkenoefentherapeut;
  • geriatrie-oefentherapeut;
  • kinderoefentherapeut;
  • psychosomatisch-oefentherapeut.

In het KNGF Beroepsprofiel Fysiotherapeut  en in het Beroepsprofiel oefentherapeut VvOCM  staat een beschrijving van de werkzaamheden van respectievelijk de fysio- en de oefentherapeutische specialisaties, de context waarbinnen deze werkzaamheden plaatsvinden en de competenties die daarvoor nodig zijn.
 

Er is geen verantwoording bij deze module.

A.3.3 Expertise van overige zorgverleners

Zie ‘Organisatie van Zorg‘ voor de aanbevelingen.

Onderbouwing

Zorgverleners die tevens als consulent, hoofd- of medebehandelaar betrokken zijn bij patiënten met coronairlijden of chronisch hartfalen betreffen: de cardioloog, de cardiothoracaal chirurg, de (kader)huisarts, de revalidatiearts, de sportarts, de bedrijfsarts, de verzekeringsarts, de psychiater, de (neuro)psycholoog, de psychotherapeut, de inspanningsfysioloog, de hartrevalidatiecoördinator, de maatschappelijk werker, de diëtist, de ergotherapeut, de leefstijlcoach, de (hart- en vaat)verpleegkundige, de seksuoloog en de arbeidsdeskundige.
De diverse zorgverleners (deskundigen) worden hierna kort beschreven. 

Cardioloog

De cardioloog houdt zich bezig met de preventie, diagnostiek en behandeling van hart- en vaatziekten in de breedste zin van het woord, zoals kransslagaderlijden, ritme- en geleidingsstoornissen, hartklepafwijkingen, hartspierziekten en aangeboren hartafwijkingen. De cardioloog beschikt hiervoor over een ruim arsenaal aan diagnostische mogelijkheden, zowel invasief (hartkatheterisatie), als non-invasief (echocardiografie, nucleaire technieken, cardiale ‘magnetic resonance imaging’ (MRI) en computertomografie (CT)). Ook beschikt de cardioloog over een scala aan therapeutische mogelijkheden. Veelal zal de behandeling van hart- en vaatziekten medicamenteus zijn, maar deze kan ook plaatsvinden door middel van een interventie, zoals het dotteren van de kransslagaders of het implanteren van een pacemaker, inwendige defibrillator of een kunstklep. Daarnaast kan de cardioloog een indicatie stellen voor hartchirurgie; de cardioloog is daarom ook intensief betrokken bij de voorbereiding en nabehandeling van patiënten die een hartoperatie ondergaan. Daarom werken cardiologen vaak samen met chirurgen in een hartteam (Artsenfederatie KNMG 2023). De cardioloog voert ook cardiovasculair risicomanagement uit, waarbij de gezondheid van de patiënt wordt gemonitord en hierbij interventies, waaronder hartrevalidatie, worden ingezet. De cardioloog is eindverantwoordelijk voor de hartrevalidatie, maar kan er voor kiezen om bepaalde taken (zoals de coördinatie) over te dragen aan de hartrevalidatiecoördinator. Als laatste zijn preventieve cardiologie en sportcardiologie, opkomende vakgebieden, waarbij ook interventies worden ingezet gericht op leefstijlverandering en sport. 
Aanbevelingen voor de diagnostiek en behandeling door de cardioloog bij coronairlijden of chronisch hartfalen staan beschreven in aandoeningsspecifieke richtlijnen voor de cardioloog

Cardiothoracaal chirurg

Een cardiothoracaal chirurg behandelt op operatieve wijze patiënten met afwijkingen aan de organen in de borstholte, zoals het hart, de longen en de grote vaten, met uitzondering van de slokdarm. Ook de operatieve correctie van afwijkingen van de borstwand behoort tot de cardiothoracale chirurgie. De operaties worden zowel bij kinderen als volwassen uitgevoerd. De meest voorkomende aandoeningen zijn afwijkingen van de kransslagaders en de hartkleppen, aangeboren hartafwijkingen, hartritmestoornissen, hartfalen en aneurysmata en/of scheuren van de thoracale aorta. Meestal worden patiënten naar de cardiothoracaal chirurg verwezen door een longarts of cardioloog (Artsenfederatie KNMG 2023). 
Aanbevelingen voor de diagnostiek en behandeling door de cardiothoracaal chirurg bij coronairlijden of chronisch hartfalen staan beschreven in aandoeningsspecifieke richtlijnen voor de cardiothoracaal chirurg .

Huisarts

De (kader)huisarts screent de patiënt op alarmsymptomen en diagnosticeert, informeert en coördineert de zorg. De huisarts kan de patiënt verwijzen voor nadere diagnostiek of behandeling naar een groot scala aan zorgverleners (zoals de cardioloog) in de eerste, tweede en derde lijn. Verwijzing vindt plaats op basis van de aard van de problematiek, de hulpvraag, de voorkeur van de patiënt en de lokale beschikbaarheid en deskundigheid van zorgverleners. De werkzaamheden van de huisarts, alsmede de context waarbinnen deze plaatsvinden en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het beroepsprofiel van de huisarts (van de Vijver 2016).
Aanbevelingen voor de diagnostiek en behandeling door de huisarts bij coronairlijden of chronisch hartfalen staan beschreven in aandoeningsspecifieke richtlijnen voor de huisarts .

 

Revalidatiearts

De revalidatiearts houdt zich bezig met het voorkomen en verminderen van blijvende gevolgen van ziekte, lichamelijk letsel en aangeboren afwijkingen. Het gaat hierbij niet alleen om de functies van het lichaam (bijv. spierkracht), maar ook om de gevolgen die een aandoening heeft op activiteiten (bijv. lopen en zelfverzorging) en participatie (bijv. werk of relaties). Belangrijke diagnosegroepen zijn cerebro vasculair accident (CVA), niet-aangeboren hersenletsel, amputatie, dwarslaesie, chronische pijn, cerebrale parese, hart- of orgaanrevalidatie en post-intensive care revalidatie en neuromusculaire aandoeningen bij kinderen en volwassenen (Artsenfederatie KNMG 2023).
De revalidatiearts kan tevens de eindverantwoordelijkheid van de behandeling van de patiënt overnemen van de cardioloog. Dit gebeurt veelal bij uitgebreide revalidatiezorg. 
Aanbevelingen voor de diagnostiek en behandeling door de revalidatiearts bij coronairlijden of chronisch hartfalen staan beschreven in aandoeningsspecifieke richtlijnen voor de revalidatiearts .

Sportarts

Sportgeneeskunde is het vakgebied dat zich richt op het bevorderen, waarborgen en herstellen van de gezondheid van deelnemers aan sport en sportieve activiteiten, waarbij rekening gehouden wordt met de sportspecifieke belasting en belastbaarheid. De sportarts houdt zich daarom bezig met het verrichten van (blessure)consulten, preventieve sportmedische onderzoeken, inspanningstesten en advisering ten aanzien van sportbeoefening. Een andere taak van de sportarts is de sportmedische begeleiding van teams en individuele sporters. Ook het testen en revalideren van mensen met een chronische aandoening, zoals bij hart- long- of oncologische aandoeningen, kan behoren tot de werkzaamheden van de sportarts (Artsenfederatie KNMG 2023).
Aanbevelingen voor de diagnostiek en behandeling door de sportarts bij coronairlijden of chronisch hartfalen staan beschreven in aandoeningsspecifieke richtlijnen voor de sportarts .

 

Bedrijfsarts

De bedrijfsarts is de geneeskundig specialist op het gebied arbeid en gezondheid. Bedrijfsartsen richten zich op bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers en op het voorkómen van beroepsziekten en beroepsgebonden aandoeningen. De bedrijfsarts levert preventieve en curatieve bedrijfsgeneeskundige zorg vanuit een professioneel onafhankelijke positie met als doel werknemers gezond te houden en/of te krijgen en werkgevers te adviseren wat daarvoor nodig is op uitvoerings- en beleidsniveau. 
De werkzaamheden van de bedrijfsarts, alsmede de context waarbinnen deze plaatsvinden en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het beroepsprofiel van de bedrijfsarts (Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde 2004). 
Aanbevelingen voor de diagnostiek en behandeling door de bedrijfsarts bij coronairlijden of chronisch hartfalen staan beschreven in aandoeningsspecifieke richtlijnen voor de bedrijfsarts .

 

Verzekeringsarts

De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een medisch objectief vast te stellen stoornis als gevolg van ziekte of gebrek, waardoor iemand beperkt is in zijn functioneren. De kaders waarbinnen dit wordt beoordeeld, betreffen een breed spectrum aan wet- en regelgeving. De verzekeringsarts is ook betrokken bij de begeleiding en re-integratie van arbeidsongeschikte werknemers. De overgrote meerderheid van de verzekeringsartsen werkt bij het UWV. Zij richten zich op het voorkomen, herkennen, diagnosticeren en behandelen van de oorzaak van arbeidsongeschiktheid bij een zieke verzekerde. Daarbij hoort het actief volgen en begeleiden naar herstel van de belastbaarheid van de verzekerde (Artsenfederatie KNMG 2023).

 

Psychiater

Een psychiater is een medisch specialist die zich op de eerste plaats bezighoudt met psychische klachten. Van psychische klachten is sprake als iemand problemen heeft met zijn of haar gedachten of gevoelens. Het gaat in de praktijk veelal om patiënten die in de war zijn of (langdurig) last hebben van gevoelens als angst en neerslachtigheid. De psychiater richt zich voornamelijk op de integratie van biologische, sociale en emotionele problemen. De psychiater stelt vast of er sprake is van een psychosomatische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis of een relatie- of contactstoornis (Artsenfederatie KNMG 2023). 
Aanbevelingen voor de diagnostiek en behandeling door de psychiaters bij coronairlijden of chronisch hartfalen staan beschreven in aandoeningsspecifieke richtlijnen voor psychiaters .

 

Psycholoog, neuropsycholoog, psychotherapeut

De psycholoog diagnosticeert en behandelt mensen met psychische problemen. Onder de BIG-geregistreerde psychologen vallen GZ-psychologen, klinisch psychologen en psychologen die BIG-geregistreerd psychotherapeut zijn. De klinisch neuropsycholoog is deskundig op het gebied van de hersenen en het effect van hersendisfuncties op gedrag. 
De werkzaamheden van de GZ-psycholoog, klinisch (neuro)psycholoog en de BIG-geregistreerde psychotherapeut, alsmede de context waarbinnen deze plaatsvinden en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het beroepsprofiel van respectievelijk de GZ-psycholoog, de klinisch psycholoog, de klinisch neuropsycholoog en de psychotherapeut (De Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie en het Nederlands Instituut van Psychologen 2015; Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie 2017; Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie 2015, herdruk 2020; Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie 2007).

 

Inspanningsfysioloog

Een inspanningsfysioloog is iemand die kijkt naar de effecten van lichamelijke inspanningen op het lichaam en heeft specialistische kennis en vaardigheden rond inspanningsfysiologie en trainingsleer. De werkzaamheden van een inspanningsfysioloog bestaan uit: het nemen en bewaken van de vitale functies van de patiënt; het meten van hartritme en zuurstofverbruik; het uitvoeren van stress- en fitheidstesten en het ontwikkelen van trainingsprogramma’s om een goede gezondheid te behouden. Ze creëren oefenprogramma’s voor chronische ziekte patiënten, evenals activiteiten om de flexibiliteit, lichaamssamenstelling en cardiovasculair functioneren te helpen verbeteren. Met onder andere oefeningen of fysieke activiteiten die ontworpen zijn om de hartfunctie, de ademhaling, de lichaamssamenstelling, de spierkracht, het spieruithoudingsvermogen of de flexibiliteit te verbeteren. 

 

De praktijkondersteuner huisarts (POH)

Een praktijkondersteuner bij de huisarts ondersteunt de huisarts bij zijn werk. De huisarts blijft altijd eindverantwoordelijk voor de zorg. 
De werkzaamheden van de praktijkondersteuners, alsmede de context waarbinnen deze plaatsvinden en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het beroepsprofiel van de praktijkondersteuners (Nederlandse Vereniging van Praktijkondersteuners en Praktijkverpleegkundigen).

 

Maatschappelijk werker

De maatschappelijk werker zet zich in voor verbetering van het sociaal functioneren van personen, zowel door met de patiënt zelf te werken als door te werken met de omgeving van de patiënt. De werkzaamheden van de maatschappelijk werker, alsmede de context waarbinnen deze plaatsvinden en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het beroepsprofiel van de maatschappelijk werker (Beroepsvereniging van professionals in sociaal werk 2011). 

 

Diëtist

De diëtist is de (zorg)professional die voedingsvraagstukken begeleidt. Zowel preventief, curatief als palliatief, kan de diëtist met specifieke kennis en ervaring op het gebied van voeding, gedrag en leefstijl een positieve invloed hebben op de gezondheid van de patiënt. Het uitgangspunt is een optimale voedingstoestand die per mens en per situatie anders kan zijn. De werkzaamheden van de diëtist, alsmede de context waarbinnen deze plaatsvinden en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het beroepsprofiel van de diëtist (Nederlandse Vereniging van Diëtisten 2013).

 

Ergotherapeut

De ergotherapeut richt zich op het verbeteren van het uitvoeren van alledaagse bezigheden, waarbij de zorg zich primair richt op de hulpvraag van de patiënt. Hulpvragen kunnen liggen op het gebied van zelfredzaamheid, productiviteit, vrijetijdsbesteding, werksituatie, woonsituatie en mobiliteit. De ergotherapeut evalueert de verdeling tussen belasting en belastbaarheid, en of houdingen en bewegingen op een ergonomische en efficiënte wijze worden uitgevoerd. De werkzaamheden van de ergotherapeut, alsmede de context waarbinnen deze plaatsvinden en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het beroepsprofiel van de ergotherapeut en het bijbehorende competentieprofiel (Van Hartingsveldt, Kammerer, de Langen 2023).

 

Leefstijlcoach

De leefstijlcoach begeleidt mensen bij het (her)nemen van de regie over hun gezondheid en welzijn. De leefstijlcoach hanteert het biopsychosociale model en gaat expliciet uit van de definitie van positieve gezondheid. Bij positieve gezondheid ligt het accent op de veerkracht en eigen regie van de mens en niet op de ziekte. De aanpak van een leefstijlcoach berust op coachen, ofwel het gidsen van mensen bij het maken van hun eigen keuzes. Leefstijlcoaches zijn geen zorgprofessionals; ze helpen iedereen die zijn dagelijkse gewoontes wil veranderen om zich goed te (blijven) voelen. De werkzaamheden van de leefstijlcoach, alsmede de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het beroepsprofiel van de leefstijlcoach (Beroepsvereniging voor Leefstijlcoaches Nederland 2016).

 

Hart- en vaatverpleegkundigen

Het begeleiden en behandelen van patiënten met coronairlijden of chronisch hartfalen wordt uitgevoerd door een verpleegkundige met specifieke kennis, namelijk de hart- en vaatverpleegkundige. De hart- en vaatverpleegkundige is veelal werkzaam op de afdeling cardiologie en verzorgt de patiënten die op de afdeling liggen als deze verpleegkundige dienst heeft. Daarnaast kan een hart- en vaatverpleegkundige op de polikliniek werken. De werkzaamheden van de hart- en vaatverpleegkundige, alsmede de context waarbinnen deze plaatsvinden en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het beroepsprofiel van de hart- en vaatverpleegkundigen (Flint 2017).

Verpleegkundig specialist

Binnen de hartrevalidatie is veelal een verpleegkundig specialist werkzaam. Verpleegkundigen specialisten zijn oorspronkelijk hbo-opgeleide BIG-geregistreerde verpleegkundigen (Bachelor of Nursing) die tevens een tweejarige, en in sommige gevallen driejarige, NVAO-geaccrediteerde masterstudie, de Master Advanced Nursing Practice (M ANP) hebben voltooid. De verpleegkundig specialist is een zelfstandig behandelaar met een zelfstandige bevoegdheid. De kern van haar vakgebied bestaat uit het bieden van een integrale behandeling aan zorgvragers op basis van klinisch redeneren in complexe zorgsituaties, waarbij zij zorgt voor continuïteit en kwaliteit van de behandeling, en het ondersteunen van de autonomie, de eigen regie, het zelfmanagement en het bevorderen van de empowerment van zorgvragers binnen de ‘patient journey’. De behandeling omvat zowel geneeskundige als verpleegkundige interventies. De verpleegkundig specialist werkt vanuit een holistisch perspectief. Dat betekent dat zij zich richt op de ziekte en op het ziek zijn, waarbij de mens in zijn context centraal staat. Daarnaast richt zij zich op de gevolgen van ziekte en op preventie.
De werkzaamheden van de verpleegkundig specialist, alsmede de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het beroepsprofiel van de verpleegkundig specialist (Beroepsvereniging Verzorgende en Verpleegkundigen 2019).

 

Seksuologen

Een seksuoloog is meestal een psycholoog, een arts of een maatschappelijk werker, die gespecialiseerd is in seksuele problemen. Een seksuoloog helpt dus bij seksuele problemen. 

 

Arbeidsdeskundigen

De arbeidsdeskundige is specialist in mens, werk en inkomen en weegt belasting en belastbaarheid van de mens ten aanzien van werk tegen elkaar af. Daar waar mogelijk ondersteunt de arbeidsdeskundige bij voorkomen en herstellen van arbeidsongeschiktheid en kijkt hij actief naar mogelijkheden in werk en het werkvermogen van de mens (Nederlandse Vereniging van Arbeidsdeskundigen).
 
 

Er is geen verantwoording bij deze module.