Ga naar de inhoud

Kwetsbare ouderen

De KNGF-richtlijn Kwetsbare ouderen is een leidraad voor de fysiotherapeut bij de behandeling van kwetsbare ouderen.

Publicatiedatum: 2 april 2024

Kwetsbare ouderen

Generiek deel

B.1 Meetinstrument om kwetsbaarheid mee in kaart te brengen

Aanbevelingen

Beoordeel op basis van anamnese en aanvullende meetgegevens of het zinvol is om bij de oudere te screenen op kwetsbaarheid. Gebruik hiervoor de volgende meetinstrumenten. Aanbevolen en optionele meetinstrumenten zijn doorgaans beschikbaar via www.meetinstrumentenzorg.nl.

Aanbevolen meetinstrument

Gebruik de Groningen Frailty Indicator (GFI) voor het screenen op kwetsbaarheid. Er is sprake van kwetsbaarheid bij een score > 4.

Optioneel meetinstrument

Gebruik de Evaluative Frailty Index for Physical Activity (EFIP) voor het vaststellen van kwetsbaarheid of als aanvullende follow-uptests voor het verkrijgen van meer inzicht in kwetsbaarheidsdomeinen waarop een kwetsbare oudere laag scoort. Er is sprake van kwetsbaarheid bij een score > 0.2 (zie C.1 ‘In kaart brengen van beschermende en risicofactoren’ voor meer informatie over (het afnemen van) de EFIP).

Gebruik de testresultaten bij het opstellen van een behandelplan, de keus om al dan niet door te verwijzen naar andere (paramedische) zorgprofessionals, of om andere (paramedische) zorgprofessionals te raadplegen. Zie hiervoor tevens B.3 ‘Organisatie van zorg’.

Onderbouwing

Aanleiding

Voor paramedische professionals is het van belang om bij verdenking van kwetsbaarheid bij ouderen deze objectief in kaart te brengen. De anamnese kan hiervoor aanleiding geven. Het objectief in kaart brengen van de kwetsbaarheid van een oudere en het (de) domein(en) waarop iemand kwetsbaar is, is niet alleen van belang in de onderlinge communicatie tussen paramedici en andere zorgprofessionals, maar ook om bijvoorbeeld de kwetsbare oudere meer inzicht in zijn gezondheid te geven en in terug- en doorverwijzingen naar bijvoorbeeld de huisarts. Daarnaast geeft het in kaart brengen van kwetsbaarheid informatie die een rol speelt in keuzes voor behandel- en interventietrajecten. Er bestaat bij paramedici dan ook de behoefte om disciplineoverstijgend en op een generieke en uniforme wijze een inschatting te kunnen maken van de kwetsbaarheid van ouderen.

Doel van het meetinstrument

Voordat de literatuursearch plaatsvond, heeft de werkgroep aangegeven wat het hoofddoel is van het meetinstrument. Voor de praktijk is van belang dat het meetinstrument gebruikt kan worden om te screenen op kwetsbaarheid en om kwetsbaarheid vast te stellen, zodat deze informatie op de juiste wijze meegenomen kan worden in het behandelplan. Aanwezigheid van kwetsbaarheid heeft namelijk gevolgen voor de in te zetten interventie.
Met een gebruiksvriendelijk instrument kunnen kwetsbare ouderen bij wie sprake is (van een mate) van kwetsbaarheid, gesignaleerd worden. Daarbij is het wenselijk om kwetsbaarheid zo volledig mogelijk in kaart te brengen. Dit betekent dat er gezocht wordt naar een meetinstrument waarmee het mogelijk is om de vier verschillende domeinen van kwetsbaarheid in kaart te brengen (fysiek, psychologisch, sociaal, cognitief) (Gobbens 2010; Gobbens 2015; RIVM 2015). Dit komt overeen met het oorspronkelijke knelpunt en de doelstelling van deze richtlijnmodule.
Voor het in kaart brengen van kwetsbaarheid bij ouderen bestaan uiteenlopende instrumenten, Patiënt-Reported Outcome Measures (PROMs) zoals vragenlijsten, maar ook functietests en Performance-based tests (PerfO), of een combinatie hiervan. Bij deze meetinstrumenten die kwetsbaarheid in kaart brengen, is het belangrijk dat de verschillende domeinen terugkomen waarop kwetsbaarheid zich kan voordoen.
Voor deze richtlijn staat de definitie van kwetsbare ouderen zoals beschreven in het SCP-rapport 2011 centraal. Het Sociaal Cultureel Planbureau beschrijft kwetsbaarheid bij ouderen als “een proces van het opeenstapelen van lichamelijke, psychische en/of sociale tekorten in het functioneren dat de kans vergroot op negatieve gezondheidsuitkomsten (functiebeperkingen, opname, overlijden)” (van Campen 2011).

Voorwaarden meetinstrument

Meetinstrumenten dienen aan een aantal voorwaarden te voldoen om voor paramedische professionals in de Nederlandse context te kunnen worden aanbevolen.

  • Een voorwaarde voor een aanbeveling voor een meetinstrument binnen deze richtlijn is dat het meetinstrument én de gebruikershandleiding in het Nederlands verkrijgbaar zijn.
  • Een andere belangrijke eigenschap van het meetinstrument is de mogelijkheid om de vier verschillende domeinen van kwetsbaarheid in kaart te brengen (fysiek, psychologisch, sociaal, cognitief).
Uitgangsvraag

Wanneer is er sprake van kwetsbaarheid (multidimensionaal: psychologisch, sociaal, cognitief en/of fysiek)? En hoe kan je kwetsbaarheid signaleren?

Conclusies op basis van de literatuur
Conclusie Huang 2021

In de studie van Huang (2021) wordt aangegeven dat de Frailty Index of Accumulative Deficits (FI-CD), ontwikkeld door Mitnitski (2002) , het meest gebruikte en betrouwbare meetinstrument is. Echter, met 90 test-items is afname van deze test tijdsintensief.

De Groningen Frailty Indicator (GFI), met 15 items, en de Tilburg Frailty Indicator (TFI), met 15 items, zijn de meetinstrumenten die het vaakst zijn onderzocht op psychometrische eigenschappen en hierop tevens voldoende scoren. Daarnaast zijn dit zelfrapportagemeetinstrumenten en bestrijken ze meerdere domeinen van kwetsbaarheid. Uit de 42 beschouwde meetinstrumenten worden daarom de GFI en de TFI door Huang (2021) aanbevolen als screening-tool naar kwetsbaarheid bij ouderen.

Conclusie Gilardi 2018

Er is geen unanimiteit over een gouden standaard voor het vaststellen van (het risico op) kwetsbaarheid bij ouderen. Echter, de Frailty Index van Mitnitski (2002) zou hiervoor het meest in aanmerking komen.

Vier van de vijf meetinstrumenten blijken geschikt voor de eerstelijnsgezondheidszorg. De Tilburg Frailty Indicator komt naar voren als de beste keus als screeningsinstrument, gezien de hiervoor genoemde voorwaarden. De Tilburg Frailty Indicator brengt meerdere domeinen van kwetsbaarheid in kaart, is gebruiksvriendelijk en kent een hoog onderscheidend vermogen. Een tweestapsproces waarbij eerst een snel af te nemen (screenings)instrument gebruikt wordt, eventueel gevolgd door een langer, maar kwalitatief beter meetinstrument, kan een geschikt proces zijn binnen de gezondheidszorg.

Rationale van de aanbeveling

De werkgroep acht de GFI geschikt voor alle zes deelnemende paramedische beroepsgroepen. De GFI is momenteel het meest gebruiksvriendelijke screeningsinstrument voor kwetsbaarheid, die alle kwetsbaarheidsdomeinen bestrijkt. Met de GFI kan screening op kwetsbaarheid vroegtijdig en op een betrouwbare en valide wijze worden gedaan.

Paramedische professionals kunnen te allen tijden doorvragen op een specifiek kwetsbaarheidsdomein als de GFI daartoe aanleiding geeft.

 De EFIP is een uitgebreider instrument en kan worden beschouwd als een diagnostisch instrument. De werkgroep geeft daarom aan dat, afhankelijk van de uitkomst op de GFI, de EFIP eventueel gebruikt kan worden als follow-uptest om meer inzicht te krijgen in het kwetsbaarheidsdomein waarop een kwetsbare oudere laag scoort.

Literatuur: zoeken en selecteren

Onderzoeksvraag

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende onderzoeksvraag (PICO): Welke instrumenten zijn geschikt om kwetsbaarheid bij ouderen in kaart te brengen, ten behoeve van diagnostiek en evaluatie?

Relevante uitkomstmaten

Er wordt gezocht naar klinimetrische eigenschappen van meetinstrumenten die kwetsbaarheid in kaart brengen, zoals betrouwbaarheid, validiteit, sensitiviteit, specificiteit, area under de curve (AUC) en discriminatief vermogen. Indien studies ook andere kenmerken van meetinstrumenten rapporteren, zoals gebruiksvriendelijkheid (feasibility) of afnameduur, dan zal dit worden meegenomen.

Zoekactie

Er zal gezocht worden naar systematische literatuurreviews, cross-sectioneel onderzoek en validatiestudies. Indien een passende bestaande systematische literatuurreview gevonden wordt die aan de PICO voldoet, dan zal het literatuuronderzoek uit een samenvatting en kwaliteitsbeoordeling van deze review bestaan. Een review voldoet voldoende aan de PICO als deze een (vrijwel) compleet overzicht presenteert van meetinstrumenten die kwetsbaarheid in kaart brengen, aangevuld met klinimetrische eigenschappen. Een bestaande systematische review zal op methodologische kwaliteit beoordeeld worden met de ROBINS-tool (University of Bristol 2022).

Op 19 juli 2022 is door een informatiespecialist (H.W.J. Deurenberg, zelfstandig informatiespecialist) een systematische zoekactie uitgevoerd in Medline en Cinahl (zie bijlage B.1.1a en B1.1b voor de zoekverantwoording). De systematische zoekactie leverde 621 unieke treffers op. Na screening van de titel en het abstract op de inclusiecriteria door WG, HH, CD, en BM (zie onderstaande tabel) zijn 105 artikelen voorlopig geïncludeerd. Hiervan waren 19 studies (systematische) reviews en 86 niet-reviews. Voor het includeren van reviews is gekozen voor 1) de meest relevante review (sluit het beste aan bij de PICO); en 2) de meest recente review (literatuursearch). Vervolgens is van 19 systematische reviews het volledige artikel gescreend. Aangezien twee recente reviews geïncludeerd konden worden (1 review en 1 umbrella review) zijn de 86 niet- reviews niet meer full-tekst gescreend.

Geïncludeerde reviews: Huang (2021) en Gilardi (2018).

Zie bijlage B.1.2 voor het stroomdiagram van het inclusieproces. De (systematische) reviews die op basis van de volledige tekst zijn geëxcludeerd, en de reden van exclusie, zijn weergegeven in bijlage B.1.3.

(Alkadri 2021; Ambagtsheer 2017; Ambagtsheer 2020; Apostolo 2017; Aucoin 2020; Bessa 2018; Casanova-Munoz 2022; Clegg 2014; Clegg 2015; Galvin 2017; Hamaker 2012; Hendry 2015; Jorgensen 2017; Liau 2021; McDonagh 2018; Parker 2018; Warnier 2016).]

Inclusiecriteria

Richtlijn Kwetsbare ouderen
Karakteristieken van de reviews
Huang 2021

In de narratieve review van Huang (2021) is onderzoek gedaan naar meetinstrumenten om kwetsbaarheid in kaart te brengen bij ouderen (≥ 65 jaar). Definities van kwetsbaarheid, de psychometrische eigenschappen en de diagnostische accuratesse van de meetinstrumenten stonden hierbij centraal.
Inclusiecriteria waren 1) populatie ≥ 65 jaar, 2) kwantitatieve beoordeling van kwetsbaarheid door het meetinstrument, 3) het meetinstrument geeft bij voorkeur een classificatie en/of voorspelling van de kwetsbaarheidsstatus, 4) Engelstalige studies. In totaal zijn 69 van de 5144 studies, door twee onderzoekers onafhankelijk van elkaar, geïncludeerd (search tussen 2001 en 2021). Hierin zijn 42 meetinstrumenten geïdentificeerd. Per meetinstrument is een overzicht gegeven van:

  1. algemene kenmerken, theoretisch kader, doelgroep
  2. bestreken domeinen (fysiek, sociaal, cognitief, psychologisch, (omgeving))
  3. aantal items en wijze van scoren van het instrument
  4. psychometrische eigenschappen (betrouwbaarheid, validiteit, afkapwaarden, sensitiviteit en specificiteit)
  5. gebruiksvriendelijkheid, afnameduur van het instrument, setting/context
Gilardi 2018

Dit betreft een umbrella review. Deze review voldoet aan de PICO en had als doel een overzicht te geven van procedures en meetinstrumenten om kwetsbaarheid bij ouderen in kaart te brengen.
Inclusiecriteria waren 1) populatie ≥ 65 jaar, 2) setting: thuiswonend of eerstelijnsgezondheidszorg.
Exclusiecriteria waren 1) theoretische focus, 2) design: observationeel, cross-sectioneel of RCT, 3) focus op kwetsbaarheid in combinatie met een specifieke aandoening, 4) setting: ziekenhuis of intramuraal, 5) reviews met een focus op één meetinstrument.
In totaal zijn tien reviews van de 164 studies door twee onderzoekers, onafhankelijk van elkaar, geïncludeerd, (search tussen januari 2010 en december 2016). Vijf van deze reviews bevolen een of meer meetinstrumenten aan op basis van bestreken domeinen (fysiek, psychologisch en sociaal), klinimetrische eigenschappen, doel/setting/context en onderscheidend vermogen.

Studiekwaliteit (ROBIS)

Het risico op vertekening van de reviews is door WG gescoord met behulp van de ROBIS-tool (University of Bristol 2022). Een overzicht van de beoordeling van de studiekwaliteit (risk of bias; RoB) per studie is weergegeven in tabel B.1.1.

Richtlijn Kwetsbare ouderen
Individuele studiekwaliteit (RoB)

De twee geselecteerde reviews bevatten geen risk-of-bias-beoordeling van de geïncludeerde studies. Dit is een van de tekortkomingen waarop de reviews binnen de ROBIS zijn afgewaardeerd op kwaliteit. Er is niet gekozen voor een separate kwaliteitsbeoordeling van de 79 studies.

Effectiviteit en bewijskracht

Vanwege het ontbreken van de RoB van de individuele studies, de diversiteit en hoeveelheid aan uitkomstmaten met betrekking tot de klinimetrische eigenschappen van meetinstrumenten (interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, test- hertestbetrouwbaarheid, constructvaliditeit, sensitiviteit, specificiteit, onderscheidend vermogen/AUC, responsiviteit, etc.) is het niet mogelijk de bewijskracht per uitkomstmaat te bepalen.

Resultaten literatuuronderzoek

Huang 2021

In deze review zijn drie typen meetinstrument onderscheiden, namelijk:
Zelfrapportage. Dit betreft meetinstrumenten die volledig bestaan uit zelfrapportage (n=17). Deze zijn breed inzetbaar en geschikt voor onderzoek naar bijvoorbeeld prevalentie van kwetsbaarheid binnen de oudere populatie. Afname door een gezondheidsprofessional is bij deze instrumenten niet nodig.
Klinische observatie. Dit betreft meetinstrumenten waarbij sprake is van een beoordeling op basis van klinische observatie (n=19), veelal gedaan door een gezondheidsprofessional. Deze meetinstrumenten worden met name ingezet in de klinische en intramurale (verpleeg- en verzorgingshuis)setting.
Combinatie van zelfrapportage en klinische observatie. Dit zijn meetinstrumenten waarbij zowel sprake is van zelfrapportage als van een beoordeling op basis van klinische observatie (n=6). Deze meetinstrumenten worden met name ingezet in de klinische en intramurale setting en zijn met name geschikt voor het stellen van een (uitgebreide) diagnose.

Slechts bij 12 meetinstrumenten is zowel de betrouwbaarheid als de validiteit onderzocht. Ten aanzien van de diagnostische accuratesse: van 35 meetinstrumenten waren afkapwaarden bekend. Echter, de sensitiviteit en specificiteit varieerden sterk met een range van respectievelijk 56%-89.5% en 52%-91.3%. Ook het aantal test-items per meetinstrument liep sterk uiteen (van 1 t/m 90).

Een gemodificeerde versie van deze overzichtstabel (tabel B.1.2) is hieronder opgenomen met de belangrijkste kenmerken per meetinstrument.

Gilardi 2018

Vijf van de tien geïncludeerde reviews bevolen een of meer meetinstrumenten aan op basis van bestreken domeinen (fysiek, psychologisch en sociaal), klinimetrische eigenschappen, doel/setting/context en onderscheidend vermogen. De volgende meetinstrumenten worden aanbevolen:
Fried’s Frailty Phenotype. Dit meetinstrument wordt veel gebruikt in de klinische en onderzoekssetting.
Vulnerable Elders Survey. Dit is een kort en gebruiksvriendelijk instrument en daarmee toepasbaar binnen de algemene oudere populatie.
Frailty Index (FI). Wordt geregeld toegepast binnen de klinische setting en in onderzoek. Dit instrument wordt voorgesteld als gouden standaard, en bestrijkt drie domeinen van kwetsbaarheid (fysiek, psychologisch en sociaal). Echter, de Frailty Index is minder vriendelijk in gebruik.
Tilburg Frailty Indicator (TFI). Dit instrument bestrijkt drie domeinen (fysiek, sociaal en psychologisch), is met 14 minuten relatief snel af te nemen en bovendien als betrouwbaar en valide beoordeeld in meerdere studies.
SHARE Frailty Instrument. Dit betreft een in Ierland ontwikkeld instrument voor screening binnen de eerstelijns- gezondheidszorg.

Een overzichtstabel uit de studie van Gilardi (2018), waarin de belangrijkste kenmerken van deze meetinstrumenten gepresenteerd worden, is hieronder overgenomen (zie tabel B.1.3).

Voorwaarden die gesteld kunnen worden aan meetinstrumenten die kwetsbaarheid in kaart brengen binnen de eerstelijnsgezondheidszorg, zijn: 1) multidimensionale karakter (bestrijkt meerdere domeinen), 2) snel af te nemen en gebruiksvriendelijk, 3) hoog onderscheidend vermogen.

De setting/context is veelal bepalend voor de keus van het meest geschikte instrument. Verschillende settings worden onderscheiden:
Research setting. voor het definiëren van kwetsbaarheid (bij inclusie van studies)
Klinische setting. voor de keuze van een behandelplan
Therapeutische setting. voor het organiseren en opstellen van een behandelplan/interventie
Public health setting. voor te maken beleidskeuzes, bijvoorbeeld ten aanzien van geldallocatie
Preventieve context. het maken van een keuze voor een preventieve interventie

Recent onderzoek naar kwetsbaarheid benadrukt steeds vaker het multidimensionale karakter van kwetsbaarheid en het belang van meetinstrumenten die meerdere domeinen van kwetsbaarheid (fysiek, psychologisch en socio-economisch) in kaart kunnen brengen.

Van bewijs naar aanbeveling
Aanvullende literatuur (EFIP)

Door de werkgroep is het meetinstrument Evaluative Frailty Index for Physical Activity (EFIP) van De Vries (2013) aangedragen (de Vries 2011). Dit betreft een Nederlands meetinstrument om kwetsbaarheid in kaart te brengen en is niet naar voren gekomen in de review van Huang (2021) en Gilardi (2018). Gezien de wens van de werkgroep om ook dit meetinstrument mee te nemen in het verdere evidence to decision (EtD)-proces wordt hierna een korte beschrijving gegeven van dit instrument.
De EFIP brengt zowel het fysieke, het psychologische als het sociale domein van kwetsbaarheid in kaart en een aantal domeinen van de gezondheid. De EFIP bestaat uit 50 items verdeeld over deze vier domeinen ‘Fysiek functioneren’ (19 items), ‘Psychologisch functioneren’ (8 items), ‘Sociaal functioneren’ (7 items) en ‘Gezondheid’ (16 items). De afnameduur wordt geschat op 15 tot 20 minuten (Meetinstrumenten in de zorg 2013). Het meetinstrument is gratis beschikbaar en te downloaden op www.meetinstrumentenzorg.nl.
De Vries (2013) ontwikkelden de EFIP en onderzochten deze op verschillende klinimetrische eigenschappen. De resultaten lieten een goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (Cohen kappa=0.72, ICC=0.96) en test-hertestbetrouwbaarheid (Cohen kappa=0.77 en 0.80; ICC=0.93 en 0.98) zien. Ten aanzien van de constructvaliditeit werd er een matige/redelijke correlatie gevonden met de TUG (0.61), POMA (-0.70) en CIRS-G (0.66). Geconcludeerd werd dat de EFIP een betrouwbaar en valide instrument is om verandering van kwetsbaarheid in kaart te brengen (in bijvoorbeeld fysieke activiteit-interventies).

In een recentere systematische review uitgevoerd door Sutton (2016) werd de EFIP beoordeeld volgens de COnsensus- based Standards for the selection of health Measurement INstruments (COSMIN) checklist (Mokkink 2016). Hierin werd de betrouwbaarheid van de EFIP beoordeeld als ‘poor’ en de validiteit als ‘fair’.

Patient journey

De klinimetrische eigenschappen van meetinstrumenten is een van de aspecten binnen de ‘patient journey’ Tuut (24).
Het is daarom van belang dat tijdens het EtD-proces ook andere elementen binnen de patient journey beschouwd worden, zoals gebruiksvriendelijkheid, belasting voor de patiënt, gevolgen van de instrumentkeuze op de keus van een vervolgtraject (behandeling/interventie) en de (verwachte) verandering op patiëntrelevante uitkomstmaten. Deze aspecten zijn op basis van klinische expertise en expert opinion meegenomen tijdens het EtD-proces.
Het onderdeel van bewijs naar aanbeveling bevat een negental criteria die hierna worden opgesomd.

Voorwaarden meetinstrument

Omdat het meetinstrument binnen de Nederlandse context gebruikt gaat worden, is een voorwaarde dat het meetinstrument en de gebruikershandleiding met toelichting verkrijgbaar zijn in de Nederlandse taal. Daarnaast is het zeer gewenst dat gebruik van het instrument geen aanschaf- of gebruikskosten met zich meebrengt en dat het instrument de vier domeinen van kwetsbaarheid (fysiek, psychologisch, sociaal, cognitief) in kaart brengt.
Hiermee heeft de werkgroep de 43 instrumenten die uit de literatuursearch naar voren zijn gekomen, kunnen terugbrengen tot een selectie van drie potentieel geschikte meetinstrumenten.
Met deze drie meetinstrumenten is het EtD-proces verder doorlopen:

  • Groningen Frailty Indicator (GFI)
  • Tilburg Frailty Indicator (TFI)
  • Evaluative Frailty Index for Physical Activity (EFIP)
Criteria
Kwaliteit van bewijs

Klinimetrische kwaliteit

Uit de review van Huang 2021 en de studie van De Vries (2013) blijken zowel de GFI, TFI als EFIP voldoende betrouwbaar en valide (zie tabel B.1.4). Uit alle 42 meetinstrumenten die in de review van Huang 2021 opgenomen zijn, worden de GFI en TFI aanbevolen. De GFI en TFI hebben vergelijkbare klinimetrische eigenschappen (t.a.v. betrouwbaarheid en validiteit). Sommige kwetsbaarheidsdomeinen, zoals cognitief functioneren, worden door de TFI of GFI maar met één vraag besproken. De werkgroep geeft aan dat deze twee instrumenten weliswaar als betrouwbaar en valide beschouwd kunnen worden, maar dat dit weinig informatie en nuance over sommige kwetsbaarheidsdomeinen geeft.
De werkgroep geeft aan dat de EFIP een vollediger beeld geeft van iemands kwetsbaarheidsstatus. De EFIP is namelijk een uitgebreider instrument en er worden meerdere vragen gesteld per kwetsbaarheidsdomein.

Vanwege het ontbreken van de RoB van de individuele studies en de diversiteit van en hoeveelheid aan uitkomstmaten met betrekking tot de klinimetrische eigenschappen van meetinstrumenten is er geen bewijskracht per uitkomstmaat bepaald.

Normwaarden
Zowel de GFI en TFI als de EFIP kennen Nederlandse normwaarden en afkapwaarden.

Balans gewenste en ongewenste effecten

N.v.t.

Waarden en voorkeuren van patiënten en professionals over kwetsbare oudererelevante uitkomsten en directe gevolgen test

Hanteerbaarheid (kwetsbare oudere en hulpverlener)
In de review van Huang 2021 worden de GFI en TFI geclassificeerd als screeningsinstrumenten en duurt het afnemen van de GFI en TFI maximaal 15 minuten. De werkgroep geeft aan dat deze afnameduur een onderschatting is. Dit geldt ook voor de vermelde afnameduur van de EFIP (15-20 min) (Meetinstrumenten in de zorg 2013). De werkgroep geeft aan dat in de praktijk de afnameduur van deze drie tests langer is, namelijk, GFI: 15-20 min, TFI: 25 min, EFIP: 30-40 min. Hoewel de review van Huang (2021) meldt dat GFI en TFI om ‘self-report’ gaan, geeft de werkgroep aan dat de vragen meestal door de therapeut gesteld worden, of dat de vragen gezamenlijk doorlopen worden. De kwetsbare oudere vult deze vragenlijsten doorgaans niet zelfstandig in.

De GFI, TFI en EFIP zijn gratis en in het Nederlands verkrijgbare vragenlijsten. Voor testafname zijn geen specifieke instrumenten nodig. Het is wenselijk om voor een meetinstrument te kiezen waarvoor geen specifieke instrumenten nodig zijn (zoals een handknijpkrachtmeter of bio-impedantiemeting), aangezien de aanbevelingen gelden voor zes paramedische disciplines die betrokken zijn bij deze richtlijn.

De werkgroep geeft aan dat, ten aanzien van het taalniveau, de TFI wat complexer is dan de GFI. Daarom lijkt de TFI minder geschikt voor kwetsbare oudereen met lage gezondheidsvaardigheden of cognitieve problemen. Met name voor de zeer kwetsbare ouderen is het afnemen van de TFI hierdoor ingewikkelder.
De EFIP is een vragenlijst met 50 vragen, waardoor de testafname langer is dan die van de GFI en TFI. Ieder kwetsbaarheidsdomein wordt uitgebreider bevraagd dan bij de TFI en GFI en de werkgroep geeft aan dat hiermee een beter beeld van iemands kwetsbaarheid wordt verkregen. Echter, de langere afnameduur kan voor sommige paramedische professionals een drempel vormen. Bovendien kunnen afnemende aandacht en concentratie bij ouderen een rol spelen bij een lange afnameduur.

Gezien de kortere afnametijd van de GFI ten opzichte van de TFI zal in het verdere EtD-proces vooral de focus liggen op de GFI. Daarnaast wordt de EFIP in het verdere EtD-proces meegenomen, aangezien hiermee een beter beeld van iemands kwetsbaarheid verkregen wordt.

Economische overwegingen en kosteneffectiviteit

De werkgroep acht de financiële middelen die nodig zijn voor de GFI en de EFIP als verwaarloosbaar. Beide instrumenten zijn vragenlijsten en er zijn bij de werkgroep geen auteursrechten of andere kosten aan het gebruik van deze tests bekend. Het samen met de kwetsbare oudere afnemen van de GFI of EFIP kost extra tijd tijdens de anamnese. Deze extra tijd zorgt voor hogere maatschappelijke kosten. Echter, de werkgroep geeft aan dat informatie ten aanzien van de kwetsbaarheidsstatus, verkregen met de GFI en/of EFIP, zich op meerdere manieren terugbetaalt. Zo kunnen beide instrumenten bijdragen aan het vroegtijdig signaleren van (risico op) kwetsbaarheid, waardoor er vroegtijdig geïntervenieerd kan worden. Zodoende kan verslechtering van kwetsbaarheid worden vertraagd of kan er zelfs verbetering optreden. Daarnaast krijgt de therapeut een beter beeld van iemands kwetsbaarheid, wat helpt bij het maken van een goede inschatting en het opstellen van een gerichter en beter behandelplan. Tevens kan bij doorverwijzing een warme overdracht van informatie plaatsvinden, waardoor een nieuwe test niet opnieuw hoeft te worden afgenomen bij een andere (paramedische) professional.

De werkgroep beoordeelt de benodigde (financiële) middelen voor het meetinstrument als verwaarloosbaar en beschouwt het gebruik van zowel de GFI als de EFIP als kosteneffectief.

Gelijkheid

De werkgroep verwacht dat het gebruik van de GFI en/of EFIP niet zal leiden tot een toename of afname van gezondheidsverschillen voor verschillende groepen kwetsbare ouderen (neutraal). Het zelf invullen van de vragenlijst kan moeilijk zijn voor laaggeletterden of kwetsbare ouderen met lage gezondheidsvaardigheden, maar de vragenlijst wordt vaak samen met de therapeut ingevuld. Dit leidt daarom niet tot ongelijkheid in de toegang tot een interventie of behandeling.

Aanvaardbaarheid

De werkgroep verwacht dat implementatie en gebruik van de GFI en/of EFIP door de meeste paramedische professionals en key stakeholders aanvaard zullen worden. Wel kunnen er paramedische professionals zijn die het in kaart brengen van alle vier domeinen van kwetsbaarheid als ver buiten hun eigen beroepsdomein beschouwen. Zo kan fysieke kwetsbaarheid binnen de logopedie soms gezien worden als minder relevant dan cognitieve kwetsbaarheid (of communicatieve kwetsbaarheid) en komt cognitieve kwetsbaarheid zeer beperkt aan bod binnen de GFI en de EFIP. Echter, de paramedische beroepsverenigingen aanvaarden waarschijnlijk wél het gebruik van de GFI en/of EFIP. Bijalle (zes) paramedische beroepsverenigingen is er sprake van de wens tot meer multidisciplinaire samenwerking. Een ‘gemeenschappelijk’ instrument, waarbij kwetsbaarheidsdomeinen in kaart gebracht worden die op de grens van het eigen vakgebied liggen, is daar een onderdeel van. Gezien de kortere afnameduur van de GFI, zal de GFI beter geaccepteerd worden door alle paramedische professionals dan de EFIP.
Wat betreft de aanvaardbaarheid buiten de zes deelnemende beroepsgroepen: het is belangrijk dat het meetinstrument voldoende betrouwbaar en valide is.

Haalbaarheid

Implementatie van de GFI en/of EFIP is zeker haalbaar. De werkgroep geeft aan dat de afnameduur hierbij een belangrijke rol speelt. Hierdoor is implementatie van de GFI gemakkelijker haalbaar dan implementatie van de EFIP.
De EFIP geeft een uitgebreider beeld van iemands kwetsbaarheid en algemene gezondheid en sluit goed aan bij de gebruikelijke anamnese(vragen) van met name oefen- en fysiotherapie. Dit is belangrijk voor het opstellen van het therapeutisch behandelplan. Daarnaast wordt voor dit doeleinde de EFIP ook aanbevolen in C.1 ‘In kaart brengen van beschermende en risicofactoren voor kwetsbaarheid’.

  • Alkadri J, Hage D, Nickerson LH, Scott LR, Shaw JF, Aucoin SD, McIsaac DI. A Systematic Review and Meta-Analysis of Preoperative Frailty Instruments Derived From Electronic Health Data. Anesth Analg. 2021;133(5):1094-106.
  • Ambagtsheer RC, Thompso MQ, Archibald MM, Casey MG, Schultz TJ. Diagnostic test accuracy of self-reported frailty screening instruments in identifying community-dwelling older people at risk of frailty and pre-frailty: a systematic review protocol. JBI Database of Systematic Reviews & Implementation Reports. 2017;15(10):2464-8.
  • Ambagtsheer RC, Thompson MQ, Archibald MM, Casey MG, Schultz TJ. Diagnostic test accuracy of self-reported screening instruments in identifying frailty in community-dwelling older people: A systematic review. Geriatrics & gerontology international. 2020;20(1):14-24.
  • Apostolo J, Cooke R, Bobrowicz-Campos E, Santana S, Marcucci M, Cano A, Vollenbroek-Hutten M, Germini F, Holland C. Predicting risk and outcomes for frail older adults: an umbrella review of frailty screening tools. JBI Database System Rev Implement Rep. 2017;15(4):1154-208.
  • Aucoin SD, Hao M, Sohi R, Shaw J, Bentov I, Walker D, McIsaac DI. Accuracy and Feasibility of Clinically Applied Frailty Instruments before Surgery: A Systematic Review and Meta-analysis. Anesthesiology. 2020;133(1):78-95
  • Bessa B, Ribeiro O, Coelho T. Assessing the social dimension of frailty in old age: A systematic review. Archives of Gerontology & Geriatrics. 2018;78:101-13.
  • Casanova-Munoz V, Hernandez-Ruiz A, Durantez-Fernandez C, Lopez-Mongil R, Nino-Martin V. Description and clinical application of comprehensive geriatric assessment scales: A rapid systematic review of reviews. Rev Clin Esp (Barc). 2022;30:30.
  • Clegg A, Rogers L, Young J. 43 DIAGNOSTIC TEST ACCURACY OF SIMPLE INSTRUMENTS FOR IDENTIFYING FRAILTY IN COMMUNITY DWELLING OLDER PEOPLE: A SYSTEMATIC REVIEW. Age & Ageing. 2014;43(suppl_2):ii10-1.
  • Clegg A, Rogers L, Young J. Diagnostic test accuracy of simple instruments for identifying frailty in community-dwelling older people: a systematic review. Age Ageing. 2015;44(1):148-52.
  • de Vries NM, Staal JB, Olde Rikkert MGM, Nijhuis-van der Sanden MWG. Evaluative Frailty Index for Physical Activity (EFIP): A Reliable and Valid Instrument to Measure Changes in Level of Frailty. Physical Therapy. 2013;93(4):551-61.
  • de Vries NM, Staal JB, van Ravensberg CD. Outcome instruments to measure frailty: a systematic review. Ageing Research Reviews.2011;10(1):v.
  • Galvin R, Gilleit Y, Wallace E, Cousins G, Bolmer M, Rainer T, Smith SM, Fahey T. Adverse outcomes in older adults attending emergency departments: a systematic review and meta-analysis of the Identification of Seniors At Risk (ISAR) screening tool. Age & Ageing. 2017;46(2):179-86.
  • Gilardi F, Capanna A, Ferraro M. Frailty screening and assessment tools: a review of characteristics and use in Public Health. annali di igiene medicina preventiva e di comunnità. 2018(2):128-39.
  • Gobbens R, Luijkx KG, Wijnen-Sponselee MT, Schols JM. Towards an integral conceptual model of frailty. J Nutr Health Aging. 2010;13(3):175-81.
  • Gobbens RJ, Krans A, van Assen MA. Validation of an integral conceptual model of frailty in older residents of assisted living facilities. Archives of Gerontology & Geriatrics. 2015;61(3):400-10.
  • Hamaker ME, Jonker JM, de Rooij SE, Vos AG, Smorenburg CH, van Munster BC. Frailty screening methods for predicting outcome of a comprehensive geriatric assessment in elderly patients with cancer: a systematic review. Lancet Oncol. 2012;13(10):e437-44.
  • Hendry K, Hill E, Quinn TJ, Evans J, Stott DJ. Single screening questions for cognitive impairment in older people: a systematic review. Age & Ageing. 2015;44(2):322-6.
  • Huang EY, Lam SC. Review of frailty measurement of older people: Evaluation of the conceptualization, included domains, psychometric properties, and applicability. Aging Med (Milton). 2021;4(4):272-91.
  • Jorgensen R, Brabrand M. Screening of the frail patient in the emergency department: A systematic review. European Journal of Internal Medicine. 2017;45:71-3.
  • Liau SJ, Lalic S, Visvanathan R, Dowd LA, Bell JS. The FRAIL-NH Scale: Systematic Review of the Use, Validity and Adaptations for Frailty Screening in Nursing Homes. Journal of Nutrition, Health & Aging. 2021;25(10):1205-16.
  • McDonagh J, Martin L, Ferguson C, Jha SR, Macdonald PS, Davidson PM, Newton PJ. Frailty assessment instruments in heart failure: A systematic review. Eur J Cardiovasc Nurs. 2018;17(1):23-35.
  • Meetinstrumenten in de zorg. Meetinstrumenten in de zorg. 2013.
  • Mitnitski AB, Graham JE, Mogilner AJ, Rockwood K. Frailty, fitness and late-life mortality in relation to chronological and biological age. BMC Geriatrics. 2002;2(1):1.
  • Mokkink LB, Prinsen CAC, Bouter LM, Vet HCWd, Terwee CB. The COnsensus-based Standards for the selection of health Measurement INstruments (COSMIN) and how to select an outcome measurement instrument. Braz J Phys Ther. 2016;20(2):105-13.
  • Parker SG, McCue P, Phelps K, McCleod A, Arora S, Nockels K, Kennedy S, Roberts H, Conroy S. What is Comprehensive Geriatric Assessment (CGA)? An umbrella review. Age & Ageing. 2018;47(1):149-55.
  • RIVM. Ouderen van nu en straks: zijn er verschillen in kwetsbaarheid? 2015.
  • Sutton JL, Gould RL, Daley S, Coulson MC, Ward EV, Butler AM, Nunn SP, Howard RJ. Psychometric properties of multicomponent tools designed to assess frailty in older adults: A systematic review. BMC Geriatrics. 2016;16(1):55.
  • Tuut MK, Burgers JS, van der Weijden T, Langendam MW. Do clinical practice guidelines consider evidence about diagnostic test consequences on patient-relevant outcomes? A critical document analysis. Journal of Evaluation in Clinical Practice. 2022;28(2):278-87.
  • University of Bristol. ROBIS tool. 2022.
  • van Campen C. Kwetsbare Ouderen. Planbureau SeC; 2011.
  • Warnier RM, van Rossum E, van Velthuijsen E, Mulder WJ, Schols JM, Kempen GI. Validity, Reliability and Feasibility of Tools to Identify Frail Older Patients in Inpatient Hospital Care: A Systematic Review. Journal of Nutrition, Health & Aging. 2016;20(2):218-30.

B.2 Communicatie met kwetsbare ouderen

Aanbevelingen

Formuleer eerst de communicatiedoelen: wát wil de zorgverlener samen met de kwetsbare oudere bereiken? Bepaal vervolgens welke strategie het effectiefst is voor het overbrengen van de boodschap die gecommuniceerd dient te worden: hóé geeft de zorgverlener dit vorm?

Wees daarbij alert op voldoende begrip bij de kwetsbare oudere en of er sprake is van beperkingen in de visus en/of gehoor die de communicatie kunnen beïnvloeden. Betrek, indien wenselijk en in overleg met de kwetsbare oudere, een mantelzorger.

Hieronder staan voorbeelden van veel gebruikte communicatiestrategieën en stappen in de communicatie om effectief te communiceren met kwetsbare ouderen.

Aanbevolen communicatiedoelen- en strategieën:

  • Een goede relatie opbouwen met de kwetsbare oudere.
  • Informatie verzamelen bij de kwetsbare oudere. Vraag eventueel toestemming voor een heteroanamnese.
  • Duidelijke informatie geven. Wees daarbij attent op kwetsbare ouderen met lage gezondheidsvaardigheden.
  • De kwetsbare oudere betrekken bij het nemen van beslissingen*
  • Gewenst gedrag stimuleren door middel van communicatiestrategieën.
  • Reageer op emoties.

* Stappen in de communicatie met kwetsbare ouderen bij het nemen van beslissingen:

Deze stappen bevorderen betrokkenheid van de kwetsbare oudere en het proces van samen beslissen:

  1. Voorbereiding: Kijk naar de voorgeschiedenis van de kwetsbare oudere en naar de acute problemen. Controleer eerder gemaakte afspraken, deze kunnen behulpzaam zijn om het gesprek te openen en richting geven.
  2. Doelen: Bespreek met de kwetsbare oudere dat er een gezondheidsprobleem is en dat er meerdere mogelijkheden zijn voor behandeling en zorg. Vertel dat het goed is om eerst een aantal algemene zaken te bespreken.
  3. Keuzes: Vat samen wat er tot nu toe besproken is en leg de kwetsbare oudere uit dat hij een keuze heeft. Maak duidelijk waar de keuze over gaat en formuleer het belangrijkste behandeldoel.
  4. Opties: Bepaal aan de hand van het behandeldoel wat de opties zijn en bespreek de voor- en nadelen van elke optie.
  5. Besluitvorming: Vraag of de kwetsbare oudere klaar is om een beslissing te nemen. Misschien heeft de kwetsbare oudere meer tijd nodig en heeft hij nog vragen. Formuleer samen het besluit. Het kan zijn dat de kwetsbare oudere liever heeft dat de (paramedische) zorgprofessional het besluit neemt. Benoem dit dan expliciet en sluit aan bij de waarden en doelen van de kwetsbare oudere.
  6. Evaluatie: Bespreek met de kwetsbare oudere of hij tevreden is over het gesprek en het genomen besluit.

Aanvullende tips zijn te vinden in bijlage B.2.1. Ten aanzien van diëtetiek is dit model uitgewerkt in F.2 ‘Gezamenlijke besluitvorming over dieetinterventies en kwaliteit van leven’. Raadpleeg G.3 ‘Multidisciplinaire benadering bij probleemgedrag’ voor zeer complexe communicatievraagstukken bij kwetsbare ouderen met gedrags- en/of communicatieproblemen.

Onderbouwing

Aanleiding

Het toepassen van communicatiestrategieën bij kwetsbare ouderen kan een positieve bijdrage leveren aan de therapeut- patiëntrelatie, de patiënttevredenheid, de patiëntenparticipatie, het zelfmanagement en het gevoel van autonomie (Simmons- Mackie 2010; Simmons-Mackie 2016; Van Rijssen 2021). Vanuit de praktijk bestaat de behoefte om meer handvatten te krijgen voor effectieve en prettige communicatie-strategieën met kwetsbare ouderen. Niet alleen is er bij kwetsbare ouderen soms sprake van onderliggende aandoeningen die de communicatie kunnen beïnvloeden, ook hebben kwetsbare ouderen soms een ander perspectief op het begrip kwetsbaarheid. Voor paramedische professionals (fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie, huidtherapie, logopedie, diëtetiek) is het daarom belangrijk te weten op welke manier het beste met de kwetsbare ouderen kan worden gecommuniceerd over de problemen en doelstellingen.

Een communicatiestrategie betreft: keuzes die gemaakt kunnen worden door de zorgverlener of kwetsbare oudere (een van de communicerende partijen) over de wijze waarop informatie gedeeld wordt.
Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen:

  • Het gebruik van bepaalde hulpmiddelen, zoals afbeeldingen, geschreven tekst (zin of woord)
  • De inzet van motivational interviewing-technieken
  • Het nemen van extra tijd
  • Een kwetsbare oudere die iemand meeneemt naar een consult
  • Zorgen voor een rustige ruimte, zonder achtergrondgeluid (radio/tv)

Hierbij is het niet zozeer van belang wat het effect of resultaat is van de gegeven zorg, maar welke rol communicatie heeft gespeeld in de patiëntervaring. Een voorbeeld is patiënttevredenheid met betrekking tot samen beslissen.

Uitgangsvraag

Welke aspecten zijn belangrijk in de communicatie met kwetsbare ouderen en het systeem hieromheen?

Conclusies op basis van de literatuur

Conclusie systematisch literatuuronderzoek

Geconcludeerd werd dat patiëntgerichte communicatiestrategieën die gericht zijn op gepersonaliseerde zorg, patiëntparticipatie en ‘samen beslissen’ effectief zijn (op patiëntparticipatie) bij oudere patiënten. Er zijn verschillende strategieën waarmee tot zelfmanagementdoelstellingen gekomen kan worden.

Conclusie niet-systematisch literatuuronderzoek

De meeste ouderen willen altijd samen beslissen (67%). Dit leidt tot positieve effecten op het gebied van patiënt- tevredenheid, beter geïnformeerde patiënten (en hierdoor minder angstig), therapietrouw, betere relatie tussen zorgprofessional, patiënt en naasten, gevoel van autonomie van de patiënt, aansluiting bij daadwerkelijke problemen van de oudere, en gevoel van meerwaarde van zorgprofessionals.

Rationale van de aanbeveling

Verschillende communicatiedoelen en -strategieën leiden tot een betere therapeut-patiëntrelatie, patiëntparticipatie en tot betere behandelplannen en -beslissingen. Door de geïncludeerde literatuur wordt hiervan een overzicht gegeven door middel van zes communicatiedoelen met bijbehorende strategieën én een zes-stappenplan dat leidt tot betere patiëntparticipatie en ‘samen beslissen’. De werkgroep is van mening dat de voordelen van toepassing van de communicatiestrategieën opwegen tegen de extra tijd die het zorgverleners wellicht zal kosten om de strategieën te implementeren.
De werkgroep is van mening dat het toepassen van de communicatiestrategieën een belangrijke bijdrage levert aan het leveren van goede zorg.

Daarom beveelt de werkgroep aan om de communicatiestrategieën, zoals besproken in deze module, aan te bevelen in de communicatie met kwetsbare ouderen.

Literatuur: zoeken en selecteren

Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag en uitgangsvraag is op twee verschillende manieren, parallel, naar literatuur gezocht. De te beantwoorden uitgangsvraag in deze module is een zeer breed gestelde vraag. Daarbij is het niet zozeer van belang wat het effect of resultaat is van de gegeven zorg of behandelinterventie, maar welke rol communicatie heeft gespeeld in de patiëntervaring en (succesvolle) informatieoverdracht. De werkgroep heeft daarom aangegeven om, naast een systematische literatuursearch die beperkt blijft tot vergelijkende studies, aanvullende literatuur te willen verzamelen. De literatuurconclusies die hieruit volgen, zullen het startpunt zijn van het evidenc-to-decision-proces (EtD-proces).

Twee zoekstrategieën naar literatuur:

  1. Een (smalle) systematische search op basis van een PICO en strikte eisen ten aanzien van het onderzoeksdesign (RCT’s of ander vergelijkend onderzoek). Deze search sluit nauw aan bij de geformuleerde onderzoeksvraag.
  2. Door de werkgroep aangedragen literatuur, rapporten en andere documenten. Deze search sluit beter aan bij de uitgangsvraag. Hiervoor zijn aangepaste inclusiecriteria opgesteld.
Motivatie voor aanvullende literatuursearch

De werkgroep geeft aan dat het zoeken naar literatuur op twee manieren een bredere kijk geeft op communicatie met kwetsbare ouderen. Een systematische (smalle) search levert naar verwachting weinig studies en informatie op over dit onderwerp. Studies naar communicatietools, -hulpmiddelen en -strategieën kennen vaak andere studiedesigns dan RCT’s en zijn vaak niet-vergelijkend van aard. Zo wordt er regelmatig kwalitatief onderzoek ingezet in onderzoek naar dit onderwerp. Daarnaast leveren twee verschillende zoekmethoden verschillende bronnen op, zoals wetenschappelijke artikelen, boeken, onderzoeksrapporten en andere (online) bronnen, waardoor de kans op het vinden van relevante informatie wordt vergroot die anders mogelijk over het hoofd zou worden gezien. Door zowel breed als gericht te zoeken, wordt een beter overzicht verkregen van het bestaande onderzoek naar communicatie met kwetsbare ouderen. De werkgroep is van mening dat de gekozen strategie een waardevolle aanpak is en bijdraagt aan het behalen van sterkere en beter gefundeerde resultaten. Dit zal tevens het EtD-proces ten goede komen.

Systematisch literatuuronderzoek
Onderzoeksvraag

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende onderzoeksvraag (PICO):

Wat is het effect van het gebruik van communicatietechnieken, communicatietools en communicatiestrategieën ten opzichte van gebruikelijke gespreksstrategieën op patiënttevredenheid bij kwetsbare ouderen?

  • P:  kwetsbare ouderen
  • I*: communicatietechnieken, communicatietools, communicatiehulpmiddelen en communicatiestrategieën
  • C: gebruikelijke gespreks- en communicatietechnieken
  • O: PREMS: patiënt reported experience measures, zoals patiënttevredenheid, werkalliantie, patiënt-therapeutrelatie, waardering, begrip, (succesvolle) informatieoverdracht, motivatie

* Ten aanzien van de definitie van het begrip communicatie: het betreft hier keuzes die gemaakt kunnen worden door de zorgverlener of kwetsbare oudere (een van de communicerende partijen) voor de wijze waarop informatie gedeeld wordt. Daaronder kunnen bijvoorbeeld vallen: 1) het gebruik van bepaalde hulpmiddelen, zoals afbeeldingen, visualisaties, beamer; 2) de inzet van motivational interviewing-technieken; 3) het nemen van extra tijd; 4) een patiënt die iemand meeneemt naar een consult.

Relevante uitkomstmaten

De werkgroep achtte patiënttevredenheid een voor de besluitvorming cruciale uitkomstmaat; en werkalliantie, patiënt- therapeutrelatie, waardering, begrip, (succesvolle) informatieoverdracht en motivatie voor de besluitvorming belangrijke uitkomstmaten. Daarnaast zullen ongewenste effecten als gevolg van communicatiestrategieën in kaart worden gebracht.

Zoekactie

Op 20 april 2023 is door een informatiespecialist (H.W.J. Deurenberg, zelfstandig informatiespecialist) een systematische zoekactie afgerond in Medline en Cinahl (zie bijlage B.2.2a en B.2.2b voor de zoekverantwoordingen). De systematische zoekactie leverde 271 unieke treffers op. Na screening van de titel en het abstract op de inclusiecriteria (zie onderstaande overzicht) zijn 265 artikelen geëxcludeerd. Van 6 artikelen is het volledige artikel gescreend; uiteindelijk leverde de zoekactie 2 systematische reviews op.

Geïncludeerde reviews: Kfrerer 2023

Zie bijlage B.2.3 voor het stroomdiagram van het inclusieproces. De systematische reviews die op basis van de volledige tekst zijn geëxcludeerd en de reden van exclusie, zijn weergegeven in bijlage B.2.4. (Dallimore 2017; Dwinger 2020; Lakke 2019; Salisbury 2013).

Inclusiecriteria

Karakteristieken van geïncludeerde studies
Kfrerer 2023

De studie van Kfrerer (2023) betreft een scoping review met als doel het effect van het gebruik van humor in het revalidatieproces op gezondheid en welzijn te onderzoeken. Hierbij ging het om revalidatie onder begeleiding van revalidatieprofessionals. Belangrijkste inclusiecriteria: 1) empirische studies; 2) context: de vakgebieden audiologie, logopedie, fysiotherapie en ergotherapie; 3) humor is geïdentificeerd als key-concept.
Een brede definitie van humor werd hierbij aangehouden: “Broad and multifaceted term that represents anything that people say or do that is perceived as funny and tends to make them laugh, as well as the mental processes that go into both creating and perceiving such an amusing stimulus, and also the emotional response of mirth involved in the enjoyment of it” (Martin 2018).
Uit 4922 studies die uit de search zijn gekomen, zijn 57 empirische studies geïncludeerd, samengevat en narratief uitgewerkt.

Lawless 2021

De studie van Lawless (2021) betreft een systematische literatuurreview met als doel een overzicht te verkrijgen van communicatiestrategieën (in de communicatie tussen de zorgprofessional, de oudere patiënt, en verzorgers/ mantelzorgers) met betrekking tot patiëntbetrokkenheid, zelfmanagementdoelstellingen en -acties. Belangrijkste inclusiecriteria: 1) 60 jaar of ouder; 2) audio- en/of audiovisuele opnames van de therapiesessie met aanwezigheid van patiënt, verzorger en zorgverlener; 3) gebruikgemaakt van ‘conversation analysis’ of ‘conversation analysis’-verwante methodologie (bijvoorbeeld discursieve psychologie) als primaire analytische benadering; 4) onderzoeksvraag én analyse richten zich op het communicatieproces met betrekking tot gezondheidsgerelateerde (zelfmanagement)doelen en acties)). Naast zelfmanagement kent deze review een sterke focus op shared decision making (SDM) (Lawless 2021).
Uit 990 studies die uit de search zijn gekomen, zijn 8 studies geïncludeerd voor een kwalitatieve analyse. De settings binnen de geïncludeerde studies bestonden uit: eerstelijnsgezondheidszorg (n=2), ziekenhuis (n=2), fysiotherapie (n=1), revalidatiecentra (n=1) en community/thuissetting (n=3).

Studiekwaliteit (ROBIS)

Het risico op vertekening van de reviews is door WG gescoord met behulp van de ROBIS-tool (University of Bristol 2022). Een overzicht van de beoordeling van de studiekwaliteit (RoB) per studie is hieronder weergegeven in tabel B.2.1.

Bewijskracht

De ‘confidence in the evidence’ of vertrouwen in bewijs is beoordeeld met behulp van de GRADE CERQual-methodiek.
Dit is de GRADE-tool om de kwaliteit van kwalitatieve studies te beoordelen op methodologische kwaliteit, coherentie, adequaatheid en relevantie. De eindbeoordeling geeft weer hoeveel vertrouwen er is in het effect van de communicatiestrategie op de gevonden uitkomstmaten. Er is een redelijke bewijskracht gevonden voor ‘patiëntgerichte communicatiestrategieën die gericht zijn op gepersonaliseerde zorg’ op patiëntparticipatie en zelfmanagement. Daarnaast is er een lage bewijskracht gevonden voor het gebruik van humor op therapeut-patiëntrelatie en groepscohesie in de revalidatiesetting (zie bijlage B.2.5).

Resultaten en conclusies op basis van systematisch literatuuronderzoek

Kfrerer 2023

Bij 5 van de 57 studies betrof de populatie ‘ouderen’. Bij deze ouderen was meestal sprake van een onderliggende aandoening. Zie tabel B.2.2 voor de key-findings van deze 5 studies.

Geconcludeerd werd dat de resultaten het belang benadrukken van het gebruik van humor in revalidatieberoepen. Humor kan hierbij op verschillende manieren worden ingezet.

Algemene implicaties voor de praktijk:

  • Gebruik van humor door de professionals binnen de audiologie, logopedie, fysiotherapie en ergotherapie draagt bij aan een gevoel van ‘verbondenheid’.
  • Humor kan een effectieve manier zijn om de relatie tussen patiënt en zorgverlener te verbeteren.
  • Humor kan tot verbetering van de groepscohesie in revalidatiesettings leiden.
  • Binnen de audiologie, logopedie, fysiotherapie en ergotherapie kan non-verbale humor gebruikt worden bij patiënten met communicatieproblemen.
Lawless 2021

Geconcludeerd werd dat patiëntgerichte communicatiestrategieën die gericht zijn op gepersonaliseerde zorg, patiëntparticipatie en ‘samen beslissen’ effectief zijn (op patiëntparticipatie) bij oudere patiënten. Er zijn verschillende strategieën waarmee tot zelfmanagementdoelstellingen gekomen kan worden (Lawless 2021).

Implicatie voor de praktijk:
Zorgverleners wordt aangeraden ‘samen beslissen’ toe te passen en gebruik te maken van patiëntparticipatie- communicatiestrategieën (zie tabel B.2.3). Deze strategieën dragen bij aan het identificeren van verschillende doelstellingen die bovendien haalbaar en relevant zijn voor de patiënt. De kolom ‘aanbevolen strategie’ in tabel B.2.3 is gebaseerd op de primaire uitkomst van de studie.

Literatuur aangedragen door de werkgroep (niet-systematisch)

Karakteristieken van geïncludeerde studies

Naast de systematische literatuursearch zijn door de werkgroep literatuur, rapporten of andere documenten aangedragen. Deze niet-systematische search sluit beter aan bij de uitgangsvraag en geeft daarmee een waardevol startpunt voor het EtD-proces. De volgende aangepaste inclusiecriteria zijn voor deze aanvullende bronnen opgesteld:

  • Ze zijn Engels- of Nederlandstalig.
  • Ze hebben betrekking hebben op kwetsbare ouderen.
  • Er worden communicatietechnieken, -tools, -strategieën en -kenmerken besproken die door fysiotherapeuten, oefentherapeuten, ergotherapeuten, logopedisten, diëtisten en huidtherapeuten ingezet kunnen worden (alle 6 paramedische disciplines binnen de huidige richtlijn).
  • De gevonden communicatietechnieken, -tools, -strategieën en -kenmerken zijn te linken aan patiënt reported experience measures (PREMS), zoals patiënttevredenheid, begrip, (succesvolle) informatieoverdracht of motivatie.
  • Studiedesign: alle designs. Kwalitatieve studies en ander niet-vergelijkend onderzoek kunnen worden meegenomen.

De werkgroep heeft 11 studies en andere bronnen aangedragen. Deze bronnen zijn door een werkgroeplid (CD) full-tekst doorgenomen. Hierna is CD tot dataextractie overgegaan, waarbij uit 4 bronnen de communicatiedoelen, de relevantie en de strategiebeschrijving in een tabel zijn geplaatst (zie tabel B.2.4). De overige 7 bronnen gaven dezelfde informatie en inzichten en waren daarmee niet aanvullend op de geïncludeerde 4 bronnen.

Dit betreft de volgende vier bronnen: De Haes (2009), Murugesu (2018), Pel-Littel (2018) en Robben (2012) (zie tabel B.2.4).

Resultaten en conclusies op basis van het niet-systematisch literatuuronderzoek (literatuur aangedragen door werkgroep)

Tabel B.2.5 heeft betrekking op communicatie in bredere zin. Elementen met betrekking tot communicatie met kwetsbare ouderen komen samen in de infographic van Pel-Littel (2018; 2019).
Deze stappen zijn:

  1. Voorbereiding.  Eerdere afspraken en de probleemanalyse: kijk naar de voorgeschiedenis van de kwetsbare oudere en naar de acute problemen. Controleer eerder gemaakte afspraken; die kunnen behulpzaam zijn om het gesprek te openen en richting te geven.
  2. Doelen.  ‘Levensdoelen en waarden’ en de rol van de partner in besluitvorming: bespreek met de kwetsbare oudere dat er een gezondheidsprobleem is en dat er meerdere mogelijkheden zijn voor behandeling en zorg. Vertel dat het goed is om eerst een aantal algemene zaken te bespreken.
  3. Keuzes.  Samenvatten van voorgaande stappen en formuleren van het behandeldoel: vat samen wat er tot nu toe besproken is en leg de kwetsbare oudere uit dat hij een keuze heeft. Maak duidelijk waar de keuze over gaat en formuleer het belangrijkste behandeldoel.
  4. Opties.  Voor- en nadelen van de opties en het bespreken van patiëntvoorkeuren: bepaal aan de hand van het behandeldoel wat de opties zijn en bespreek de voor- en nadelen van elke optie.
  5. Besluitvorming.  Nemen van een besluit en aansluiten bij de waarden en doelen van de kwetsbare oudere: vraag of de kwetsbare oudere er klaar voor is om een beslissing te nemen. Misschien heeft hij meer tijd nodig en heeft hij nog vragen. Formuleer samen het besluit. Het kan zijn dat de kwetsbare oudere liever heeft dat de dokter het besluit neemt. Benoem dit dan expliciet en sluit aan bij de waarden en doelen van de kwetsbare oudere.
  6. Evaluatie.  Evalueren van het besluitvormingsproces en opstellen van een behandelplan: bespreek met de kwetsbare oudere of hij tevreden is over het gesprek en het genomen besluit. Aanvullende bronnen: Pel-Littel (2018); Pel-Littel (2019); Vilans (2021); Vilans (2018)

De meeste ouderen willen altijd samen beslissen (67%) en dit leidt tot positieve effecten op het gebied van patiënttevredenheid, beter geïnformeerde patiënten (en hierdoor minder angstige), therapietrouw, betere relatie tussen zorgprofessional, patiënt en naasten, gevoel van autonomie van de patiënt, aansluiting bij daadwerkelijke problemen van de oudere, gevoel van meerwaarde van zorgprofessionals.
Uit een Delphi-studie van Pel-Littel (2018) onder ouderen en hun naasten noemen ouderen de volgende gespreks- onderwerpen:

  • Dagelijks functioneren
  • Geestelijke gezondheid
  • Sociaal functioneren
  • Kwaliteit van leven
  • Stress
  • Omgaan met ziekte

Naasten vinden deze onderwerpen belangrijk:

  • De zwaarte van de zorg
  • De mogelijkheden voor hulp

Van bewijs naar aanbeveling

Uit de gevonden literatuur valt op te maken dat er verschillende communicatiedoelen te definiëren zijn. Uit de dataextractie van de door de werkgroep aangeleverde literatuur zijn zes communicatiedoelen gedefinieerd met bijpassende aandachtspunten en strategieën.

  1. Een goede relatie opbouwen met de kwetsbare oudere.
  2. Informatie verzamelen bij de kwetsbare oudere. Vraag eventueel toestemming voor een heteroanamnese.
  3. Duidelijke informatie geven. Wees daarbij attent op kwetsbare ouderen met lage gezondheidsvaardigheden.
  4. De kwetsbare oudere betrekken bij het nemen van beslissingen
  5. Gewenst gedrag stimuleren door middel van communicatiestrategieën.
  6. Reageer op emoties.

De uit de systematische literatuursearch gevonden studie van Kfrerer (2023) met betrekking tot het gebruik van humor, sluit hierbij goed aan en heeft betrekking op stap 1, de therapeut-patiëntrelatie in de revalidatiesetting.

Daarnaast komt uit de literatuur naar voren dat communicatie gericht op patiëntparticipatie en ‘samen beslissen’ zeer gewaar- deerd wordt door ouderen en bovendien leidt tot behandeldoelstellingen die beter aansluiten bij de situatie en verwachtingen van de kwetsbare oudere. De studie van Pel-Littel (2019) en de daarop gebaseerde infographic (Pel-Littel 2018) geven in zes stappen aan hoe tot optimale patiëntparticipatie en ‘samen beslissen’ kan worden gekomen, met do’s-and-don’ts.
Dit betreft de volgende zes stappen, die uitgebreider zijn toegelicht in bovenstaande paragraaf “Resultaten en conclusies op basis van het niet-systematisch literatuuronderzoek (literatuur aangedragen door werkgroep)“: 1) Voorbereiding; 2) Doelen; 3) Keuzes; 4) Opties; 5) Besluitvorming; 6) Evaluatie.

De studie van Lawless (2021) bevestigt het belang van communicatie gericht op samen beslissen, het betrekken van de patiënt in de te maken keuzes, het gezamenlijk doornemen van opties en het, indien mogelijk, geven van een actieve rol aan de patiënt in dit proces.

Perspectief werkgroep:
De werkgroep stelt op basis van de gevonden literatuur én de expertopinie twee belangrijke aspecten centraal ten aanzien van communicatie met kwetsbare ouderen, namelijk:

  1. Samen beslissen → Wát wil je als zorgverlener (samen met de kwetsbare oudere) bereiken?
  2. Effectieve communicatie → Hoé geeft de zorgverlener ‘samen beslissen’ goed vorm?

Effectieve communicatie wordt hierbij gezien als een voorwaarde om de kwetsbare oudere actief te betrekken bij het beslissingsproces in het opstellen van behandeldoelen en -plannen (samen beslissen).

De werkgroep geeft verder aan content te zijn over de uitkomst van humor (als tool) uit de systematische search. Daarbij wordt wel opgemerkt dat humor een smal construct is en gezien kan worden als effectieve methode die kan bijdragen aan een goede therapeut-patiëntrelatie. De werkgroep plaatst ook kanttekeningen bij de inzet van humor. Niet iedereen heeft hetzelfde gevoel voor humor. Humor zal daardoor niet voor elke patiënt aanvaardbaar zijn. Het is daarom juist bij het gebruik van humor belangrijk dat de zorgverlener zich aanpast aan de patiënt. Bovendien ligt humor niet in de aard van elke professional.

De presentiebenadering van professor Andries Baart sluit goed aan op een goede therapeut-patiëntrelatie en geeft handvatten voor de opstelling van de therapeut ten opzichte van de patiënt. De presentiefilosofie en de daarbij aansluitende praktijk zijn gericht op het scheppen van rechtvaardige en liefdevolle menselijke verhoudingen. In plaats van verzakelijkte, marktgerichte en op productiegeoriënteerde zorgverlening streeft de zorgverlener naar ‘er zijn met’ en ‘er zijn voor’ de patiënt. Een goede zorgverlener besteedt aandacht en toewijding aan kwetsbare mensen en biedt hun steun, hulp en zorg, waardoor de patiënt zich gezien en gehoord voelt.

De werkgroep geeft aan zich te kunnen vinden in de zes stappen en de zes communicatiedoelen die voortkomen uit de gevonden literatuur. Daarbij zijn enkele aanvullende aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn in de communicatie met kwetsbare ouderen:

  1. Schriftelijke communicatie. Hiervoor is een leidraad ontwikkeld door Hogeschool Zuyd (Dalemans 2021). Daarnaast is het van belang schriftelijk te communiceren op niveau B1. Verschillende websites met tips en checklists zijn hiervoor te raadplegen. De zorgverlener kan gebruikmaken van pictogrammen, smileys of andere visualisaties. Dit kan met name bij het zenden (door de zorgverlener) een geschikt hulpmiddel zijn. Pictogrammen of smileys kunnen in sommige situaties behulpzaam zijn, maar sluit hierbij zoveel mogelijk aan bij de belevingswereld van de oudere.
  2. Het meegeven, of op een andere manier toegankelijk maken, van op maat gemaakte informatie is zeer waardevol voor de kwetsbare oudere. Thuis, of op een later tijdstip, kan de kwetsbare oudere deze informatie nogmaals raadplegen.
  3. Alle opties bespreken. Bespreek alle mogelijke opties met de kwetsbare oudere, met bijbehorende voor- en nadelen. Ga daarbij progressie- en oplossingsgericht te werk.
  4. Ten aanzien van het erbij betrekken van partner of anderen (begeleider, mantelzorger) bij het verzamelen van informatie, het bespreken van levensdoelen en -waarden, en de besluitvorming: er is hier sprake van een risico dat er te veel óver de oudere wordt gepraat.
  5. Ten aanzien van therapeut-patiëntrelatie: geef ruimte voor emoties en benoem wat je als zorgverlener ziet.
Criteria
Gewenste effecten

Verschillende communicatiestrategieën laten positieve effecten zien op therapeut-patiëntrelatie, patiënttevredenheid, succesvolle informatieoverdracht (beter geïnformeerde patiënten), gevoel van autonomie van de patiënt, aansluiting bij daadwerkelijke problemen van de kwetsbare oudere en gevoel van meerwaarde van zorgprofessionals. De geïncludeerde literatuur maakt het niet mogelijk een effectgrootte voor de uitkomstmaten te bepalen.

Ongewenste effecten

Uit de literatuur zijn geen ongewenste effecten van het gebruik van communicatieverbeterende strategieën voor kwetsbare ouderen gevonden. De werkgroep geeft aan dat er geen ongewenste effecten van deze communicatieverbeterende strategieën zijn.

Kwaliteit van bewijs

Er is een redelijke bewijskracht gevonden voor ‘patiëntgerichte communicatiestrategieën die gericht zijn op gepersonaliseerde zorg’ op patiëntparticipatie en zelfmanagement. Daarnaast is er een lage bewijskracht gevonden voor het gebruik van humor op therapeut-patiëntrelatie en groepscohesie in de revalidatiesetting (zie bijlage B.2.5). Aanvullende, door de werkgroep aangedragen en niet op kwaliteit beoordeelde bronnen, geven voor ‘patiëntgerichte communicatiestrategieën’ eenzelfde beeld. Ook de ervaring en expertise uit de werkgroep onderstrepen deze uitkomsten. De werkgroep beoordeelt de bewijskracht van de gewenste effecten daarmee als hoog.
De werkgroep beoordeelt de bewijskracht van de ongewenste effecten als afwezig.

Waarden en voorkeuren van patiënten

De werkgroep beoordeelt dat de kwetsbare ouderen grote waarde hechten aan de communicatieverbeterende strategieën en dat daar geen variatie in zit tussen kwetsbare ouderen. Persoonsgerichte communicatie leidt tot beter passende behandeldoelen en een hogere patiënttevredenheid bij kwetsbare ouderen.

Balans gewenste en ongewenste effecten

De werkgroep is tot het volgende oordeel gekomen: de gewenste effecten overtreffen zeker de ongewenste effecten.

Economische overwegingen en kosteneffectiviteit

De werkgroep geeft aan dat genoemde zes communicatiestappen en communicatiedoelen met bijbehorende communicatiestrategieën de zorgverlener meer tijd kosten. Met name in de beginperiode van een implementatiefase, waarbij zorgverleners moeten investeren in aangepast en op maat gemaakt communicatiemateriaal. Echter, deze tijdsinvestering betaalt zich op verschillende manieren terug op maatschappelijk niveau. Een goede therapeut-patiëntrelatie, het verkrijgen van een goed en compleet beeld van de kwetsbare oudere en diens situatie leidt tot een beter en effectiever behandelplan. Uit de literatuur blijkt dat effectieve communicatie zorgt voor behandeldoelen die beter passen bij de persoonlijke situatie van de oudere. Onduidelijkheden in de communicatie kunnen leiden tot suboptimale behandelplannen en beslissingen die in een later stadium extra tijdsinvestering kunnen vragen, bij zowel zorgverlener als kwetsbare oudere.

De werkgroep beoordeelt de benodigde middelen voor het inzetten van communicatiestrategieën als matig en beoordeelt dat deze communicatiestrategieën kosteneffectief zijn voor de maatschappij.

Gelijkheid

Effectieve en op maat gemaakt informatie, waarbij de zorgverlener aansluit bij de belevingswereld van de kwetsbare oudere, zal leiden tot behandelplannen en -doelen die beter passen bij de patiënt. Met name voor kwetsbare ouderen met een cognitieve beperking of lage gezondheidsvaardigheden zal het inzetten van op maat gemaakte informatie een gewenste ontwikkeling zijn. Daarom verwacht de werkgroep dat de interventie zal leiden tot een afname van gezondheidsongelijkheid.

Aanvaardbaarheid

De werkgroep verwacht dat alle key stakeholders de interventie zullen accepteren. De tijdsinvestering door de zorgverlenders zelf, waarbij niet declarabele uren gemaakt worden voor het op maat maken, visualiseren of op een andere manier verbeteren van de communicatiestrategie, is een aandachtspunt.

Haalbaarheid

De werkgroep verwacht de implementatie van de besproken communicatiestrategieën als realistisch.

Deze implementatie zal naar verwachting niet in één keer kunnen plaatsvinden, maar stapsgewijs. Scholing voor paramedische zorgprofessionals zal hierin een rol kunnen spelen. Kennis van de communicatiestrategieën is wellicht onvoldoende. Het veranderen van communicatiegedrag (oude communicatiepatronen) bij professionals vraagt daarom wellicht om aanvullende scholing. Overigens zal niet elke zorgverlener hiervoor scholing nodig hebben.

Kennislacunes

Er is een redelijke body of knowledge ten aanzien van effectieve communicatie op verschillende uitkomstmaten. Echter, bij de populatie kwetsbare ouderen is niet of nauwelijks vergelijkend onderzoek gedaan naar het effect van communicatiestrategieën op ‘patiënt reported experience measures’.

  • Dalemans R, Stans S, Von Helden S. Leidraad communicatievriendelijk meten. 2021.
  • Dallimore R, Asinas-Tan M, Chan D, Hussain S, Willett C, Zainuldin R. A randomised, double-blinded clinical study on the efficacy of multimedia presentation using an iPad for patient education of postoperative hip surgery patients in a public hospital in Singapore. smedj. 2017;58(9):562-8.
  • de Haes H, Bensing J. Endpoints in medical communication research, proposing a framework of functions and outcomes. Patient Educ Couns. 2009;74(3):287-94.
  • Dwinger S, Rezvani F, Kriston L, Herbarth L, Härter M, Dirmaier J. Effects of telephone-based health coaching on patient-reported outcomes and health behavior change: A randomized controlled trial. PLOS ONE. 2020;15(9):e0236861.
  • Kfrerer ML, Rudman DL, Aitken Schermer J, Wedlake M, Murphy M, Marshall CA. Humor in rehabilitation professions: a scoping review. Disability and Rehabilitation. 2023;45(5):911-26.
  • Lakke S, Foijer M, Dehner L, Krijnen W, Hobbelen H. The added value of therapist communication on the effect of physical therapy treatment in older adults; a systematic review and meta-analysis. Patient Educ Couns. 2019;102(2):253-65.
  • Lawless MT, Drioli-Phillips P, Archibald MM, Ambagtsheer RC, Kitson AL. Communicating with older adults with long-term conditions about self-management goals: A systematic review and thematic synthesis. Patient Education and Counseling. 2021;104(10):2439-52.
  • Martin RA, Ford T. The psychology of humor: an integrative approach. London (UK): Academic Press; Elsevier; 2018.
  • Murugesu L, Heijmans M, Fransen MP, Rademakers J. Beter omgaan met beperkte gezondheidsvaardigheden in de curatieve zorg: kennis, methoden en tools. Utrecht: NIVEL; 2018.
  • Pel-Littel R, Van de Pol M, De Boer M, Delmee L. Infographic samen beslissen kwetsbare ouderen: Vilans; 2018 2018.
  • Pel-Littel RE, Buurman BM, van de Pol MH, Yilmaz NG, Tulner LR, Minkman MM, Scholte op Reimer WJM, Elwyn G, van Weert JCM. Measuring triadic decision making in older patients with multiple chronic conditions: Observer OPTIONMCC. Patient Educ Couns. 2019;102(11):1969-76.
  • Robben S, van Kempen J, Heinen M, Zuidema S, Olde Rikkert M, Schers H, Melis R. Preferences for receiving information among frail older adults and their informal caregivers: a qualitative study. Family Practice. 2012;29(6):742-7.
  • Salisbury C, Foster N, Hopper C, Bishop A, Hollinghurst S, Coast J, Kaur S, Pearson J, Franchini A, Hall J, Grove S, Calnan M, Busby J, Montgomery A. A pragmatic randomised controlled trial of the effectiveness and cost-effectiveness of ‘PhysioDirect’ telephone assessment and advice services for physiotherapy. Health Technology Assessment. 2013;17(2):1-157.
  • University of Bristol. ROBIS tool. 2022.
  • Vilans. Stappenplan implementatie samen beslissen. 2021.
  • Vilans. Toolbox samen beslissen met topics sf. 2018.

B.3 Organisatie van zorg

Aanbevelingen

Wees op de hoogte van de rol, expertise en competenties van andere paramedische zorgprofessionals in de behandeling van kwetsbare ouderen.

Stem met de betrokken zorg- en hulpverleners van de kwetsbare oudere af op welke wijze multidisciplinaire samenwerking op lokaal of regionaal niveau wordt georganiseerd.

Informatie-uitwisseling met de verwijzer en dossiervoering

Stuur een korte rapportage naar de verwijzer bij aanvang en bij afsluiting van het behandeltraject.

Stuur een tussentijdse update:

  • als antwoord op het verzoek om informatie door de arts;
  • als antwoord op een consultatieaanvraag van de arts.

Overweeg een tussentijdse update:

  • als de kwetsbare oudere lang onder behandeling blijft of bij een afwijkend beloop; stuur op gezette tijden een rapportage over het ingezette traject.

Stel verslagen en eindrapportages op conform de vigerende ‘Richtlijn Informatie-uitwisseling tussen arts en paramedicus (Richtlijn HASP-paramedicus)’ en de beroepsspecifieke richtlijnen voor verslaglegging.

Onderbouwing

Aanleiding

Tijdens de knelpuntenanalyse van deze multidisciplinaire richtlijn kwam vanuit de betrokken paramedische disciplines naar voren dat onderlinge afstemming, samenwerking en ‘organisatie van zorg’ belangrijke aandachtspunten zijn. Aangegeven werd dat het van belang is dat paramedische professionals op de hoogte zijn van elkaars expertise en competenties, zodat het raadplegen van of het doorverwijzen naar een andere paramedische discipline optimaal kan plaatsvinden. De module ‘organisatie van zorg’ is daarmee, evenals de andere modules, op basis van een geprioriteerd knelpunt in de richtlijn opgenomen.
In het behandelproces van kwetsbare ouderen wordt samengewerkt met veel zorg- en hulpverleners. In de huidige module wordt beschreven welke zorg- en hulpverleners betrokken kunnen zijn in dit behandelproces en hoe de samenwerking georganiseerd is. Hiervoor is de onderstaande uitgangsvraag opgesteld.

Uitgangsvraag

Hoe is de multidisciplinaire zorg bij kwetsbare ouderen georganiseerd?

Rationale van de aanbeveling

In overleg met de werkgroep is besloten om geen systematische zoekactie uit te voeren voor deze uitgangsvraag, maar de informatie op niet-systematische wijze te vergaren en narratief uit te werken met behulp van de kennis en expertise van de werkgroep. Hierbij is besloten zoveel mogelijk aan te sluiten bij de ‘Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak Zorg voor kwetsbare ouderen (LESA) (Verlee 2017) en de hierop gebaseerde ‘Handreiking kwetsbare ouderen thuis’ (Leids Universitair Medisch Centrum 2019). De LESA geeft richtlijnen voor de samenwerking en suggesties voor werkafspraken tussen huisartsen en wijkverpleegkundigen en hun teams, onder wie de paramedici. Uitgangspunt is dat die werkafspraken altijd worden gemaakt in samenspraak met de kwetsbare oudere en zijn mantelzorger, waarbij rekening wordt gehouden met de wensen en behoeften, mogelijkheden en omstandigheden van de betrokken kwetsbare oudere (Verlee 2017).

Toelichting

Organisatie van multidisciplinaire samenwerking

In het behandelproces van kwetsbare ouderen wordt regelmatig samengewerkt met verschillende zorg- en hulpverleners. Juist bij de groep kwetsbare ouderen is de afstemming tussen zorg- en hulpverleners cruciaal voor de kwaliteit van zorg in de verschillende settings, zoals eerste- en tweedelijnszorg, thuiswonende ouderen, ziekenhuissetting en zorginstellingen. Kwetsbare ouderen hebben een complexe zorgvraag met problematiek in verschillende domeinen (Verlee 2017). Bij de behandeling van kwetsbare ouderen zijn vele zorgverlenende deskundigen betrokken, zoals genoemd in kader 1 in de praktijkrichtlijn.
In de zorg voor kwetsbare ouderen vormen de huisarts en wijkverpleegkundige samen het kernteam en wordt dit desgewenst aangevuld met een specialist oudergeneeskunde, sociaal werker of een andere zorg- of hulpverlener (zoals een paramedicus) (Verlee 2017).
In de paragrafen ‘Rol van de paramedici’ en ‘Expertise van overige zorg- en hulpverleners’ wordt dit verder toegelicht.

Uitgangspunten in de samenwerking

Om goed te kunnen samenwerken is het van belang dat zorg- en hulpverleners een visie op goede zorg voor ouderen met elkaar delen en dat zij werken vanuit dezelfde uitgangspunten. De werkgroep is van mening aan te sluiten bij de geformuleerde uitgangspunten uit de LESA (Verlee 2017). De gedeelde uitgangspunten staan daarom hierna beschreven:

  1. Kwaliteit van leven. De rol van de zorg- of hulpverlener is om aandacht te besteden aan kwaliteit van leven en regelmatig met de oudere te bespreken hoe de uiteenlopende wensen bij de inrichting van de zorg gewogen moeten worden. Zij realiseren zich dat ‘kwaliteit van leven’ door ouderen verschillend wordt ingevuld en dat zowel de invulling als de omstandigheden kunnen veranderen.
  2. Eigen regie. Goede zorg voor ouderen sluit zoveel mogelijk aan bij de wensen, behoeften en verwachtingen van de ouderen en bij het vermogen van de ouderen tot aanpassing en zelfmanagement.
  3. Participatie in de samenleving. De zorg- of hulpverlener heeft oog voor de sociale omstandigheden, zoals het behouden of mogelijk uitbreiden van een sociaal netwerk en preventie van eenzaamheid.
  4. Cliëntgerichtheid en continuïteit zijn leidend. De oudere zelf bepaalt de doelen.
  5. Teamwerk. Het is voor de zorg- en hulpverleners duidelijk wie voor welke taken verantwoordelijk is, wie de coördinatie en regie heeft bij de zorg voor de kwetsbare ouderen en wie het aanspreekpunt is. De precieze afspraken zullen afhangen van de lokale of regionale situatie.
    Bron: Verlee (2017)
Afspraken in de samenwerking

Het is van belang om afspraken in de samenwerking te maken op lokaal of regionaal niveau over de taakverdeling in de samenwerking in de zorg voor kwetsbare ouderen. Kennis hebben van de regionale en lokale netwerken is dan ook cruciaal voor bijvoorbeeld samenwerking en doorverwijzingen. Voor de volgende onderwerpen is van belang om met het kernteam en andere (paramedische) zorgprofessionals en hulpverleners af te stemmen:

  1. Signalering kwetsbaarheid. Het is van belang om af te spreken: – hoe de kwetsbaarheid bij ouderen gesignaleerd wordt – wat het beleid is wanneer er vermoed wordt dat er sprake is van een kwetsbare oudere – welke meetinstrumenten er gebruikt worden voor het vaststellen van de kwetsbaarheid.
  2. Probleeminventarisatie. Gebruikmakend van de bevindingen uit de probleeminventarisatie formuleren de huisarts en/of de wijkverpleegkundige samen met de kwetsbare oudere de gewenste zorgresultaten. Zij maken op basis daarvan een (gezamenlijk) zorgplan.
  3. Communicatie en coördinatie. Communicatie over en coördinatie van deze zorg is van groot belang voor goede en continue zorg. Belangrijke onderwerpen hierin zijn:
  • De vraag wie de zorg coördineert. Dit kan eventueel ook de kwetsbare oudere zelf of een mantelzorger zijn. In elk geval wordt de coördinator in overleg met de kwetsbare oudere bepaald. Het is van belang dat de kwetsbare oudere een goede relatie heeft met de desbetreffende coördinator.
  • De vraag wie het aanspreekpunt is voor de kwetsbare oudere en zijn naasten en naar welke (schriftelijke, mondelinge) informatie verwezen wordt.
  • De informatie-uitwisseling. Een belangrijke voorwaarde voor een adequate (volledige) registratie, (relevante) rapportage en (snelle) uitwisseling van medische gegevens en gegevens met betrekking tot de zorg is een goede informatie-uitwisseling. Zie voor de toelichting hiervan de paragraaf ‘Informatie-uitwisseling’.
  • Het zorgplan. Het is van belang af te stemmen of er een zorgplan wordt opgesteld en zo ja hoe dat gebeurt, wie dat coördineert en beheert en wie aanpassingen kan doen en welke domeinen worden beschreven.
  • Overleg. Het verdient aanbeveling dat er afspraken gemaakt worden over het starten of benutten van het multidisciplinair overleg (MDO) en/of gestructureerd periodiek overleg (GPO).
    Bronnen: Digitaal samenwerkingsplatform (2020), Leids Universitair Medisch Centrum (2019), NPCF (2014), Verlee (2017)
Interprofessionele samenwerking

Kwetsbaarheid wordt veroorzaakt door een veelheid aan verschillende factoren zoals onder andere blijkt uit het conceptueel model van kwetsbaarheid (Gobbens 2010). Om de negatieve uitkomsten door kwetsbaarheid zoveel mogelijk te verminderen of te voorkomen is effectieve interprofessionele samenwerking nodig. Samenwerking tussen paramedici, maar ook tussen paramedici en andere professionals in zorg en welzijn. Samenwerking komt de kwaliteit van zorg ten goede en zorgt dat je als professional aansluit bij het huidige beleid waarin passende zorg een prominente plaats heeft (Zorginstituut Nederland 2022). In dit kader wordt samenwerking tussen zorgprofessionals specifiek benoemd als voorwaarde om passende zorg te leveren op basis van de volgende principes:

  1. Passende zorg is waardegedreven.
  2. Passende zorg komt samen met en gezamenlijk rondom de cliënt tot stand.
  3. Passende zorg is de juiste zorg op de juiste plek.
  4. Passende zorg gaat over gezondheid in plaats van over ziekte.

Uit bestaande kennis (Cobben 2016; Tsakitzidis 2012; Valentijn 2013; Zorginstituut Nederland 2022) zijn de volgende belangrijke aspecten met betrekking tot interprofessionele samenwerking naar voren gekomen:

  • Meerdere disciplines zijn bij de zorg en ondersteuning betrokken (binnen en buiten de zorg).
  • Er zijn gezamenlijke overleggen en bijeenkomsten.
  • Er is een gemeenschappelijk doel en een gemeenschappelijke visie.
  • Er is gelijkwaardigheid tussen disciplines.
  • Professionals weten wat hun eigen krachten en beperkingen zijn.
  • Er wordt gebruikgemaakt van een gezamenlijk zorgplan.
  • Er worden concrete afspraken gemaakt over de taakverdeling t.b.v. het zorgplan.
  • Disciplines hebben kennis van elkaars vakgebied.
  • Er wordt een holistische aanpak gebruikt.
  • Er wordt cliëntgecentreerd gewerkt.
  • Samen beslissen met de cliënt wordt toegepast.
  • De cliënt is actief betrokken.
  • De behoeften en mogelijkheden van de cliënt staan centraal en niet de ziekte.
  • Er is één aanspreekpunt voor de cliënt en naaste.
  • Er is gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het zorgplan.
  • Alternatieven buiten het zorgdomein worden overwogen.

Bovenstaande bevindingen zijn met name afkomstig van projecten in de eerstelijnszorg. Kenmerkend (en voorwaardelijk) voor interdisciplinaire samenwerking is dat deze één plan, één coördinator en één team vereist.
De werkgroep verwacht dat professionals graag volgens bovenstaande werkwijze willen werken.

Verwijzing

Het inschakelen van paramedici valt meestal onder de (eind)verantwoordelijkheid van de huisarts in overleg met het kernteam.

Informatie-uitwisseling

Er zijn gedurende de behandeling van kwetsbare ouderen diverse momenten aan te wijzen waarop de paramedici stilstaan bij de informatie-uitwisseling met de verwijzer (meestal de huisarts).
In de richtlijn ‘Informatie-uitwisseling huisarts-paramedicus’ (HASP-paramedicus) zijn op basis van consensus van de werkgroep aanbevelingen gevormd voor deze informatie-uitwisseling. De aanbevelingen voor de informatie-uitwisseling van de paramedicus naar de arts zijn overgenomen in deze richtlijn (NHG 2020).

Zie voor informatie over dossiervoering de vigerende ‘KNGF-richtlijn Fysiotherapeutische dossiervoering 2019’ van het KNGF, de ‘Richtlijn Verslaglegging’ van de VvOCM, de ‘NVH-richtlijn Huidtherapeutische dossiervoering’, de ‘Richtlijn verslaglegging ergotherapie’, de ‘Richtlijn Logopedische dossiervorming’ en de ‘Richtlijn Informatie-uitwisseling huisarts- paramedicus’ (HASP-paramedicus). (KNGF 2019; VvOCM 2020; NVH 2017; Ergotherapie Nederland 2016; Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie 2019; NHG 2020).

Rol van de paramedici

Fysiotherapeut

De fysiotherapeut biedt deskundige hulp en ondersteuning wanneer bewegen niet meer vanzelfsprekend is. Dit gebeurt bij dreigende of bestaande gezondheidsproblemen die te relateren zijn aan het bewegend functioneren. Fysiotherapie ondersteunt bij het in beweging komen en blijven, op een manier die past bij de invulling die de patiënt aan zijn leven wil geven. Dit gebeurt in directe interactie en samenspraak met de patiënt en zijn leefomgeving en met oog voor de samenhang met eventuele andere vraagstukken in het leven van de patiënt. Fysiotherapie is daarmee een specialistische professie met bewegend functioneren als uitgangspunt en biedt ondersteuning op maat bij het stimuleren, hervinden, behouden en/of optimaliseren van het bewegend functioneren.
Een fysiotherapeut werkt lichaams-, bewegings- en persoonsgericht: met hoofd, hart en handen. Hierbij hanteert hij de volgende uitgangspunten:

  • Redeneren vanuit het bio-psychosociaal model.
  • Het bewegend functioneren van de patiënt in zijn eigen leefomgeving staat centraal.
  • Handelen volgens evidence-based practice.
  • Handelen volgens wettelijke kaders en beroeps- en kwaliteitsstandaarden.
  • Op ethische wijze fysiotherapeutisch handelen; naar de waarden die daarbij horen en de normen waartoe de waarden leiden.

Fysiotherapeutische zorg en ondersteuning zijn geïndiceerd bij een hulpvraag gerelateerd aan het bewegend functioneren, binnen de specifieke leefomgeving van de individuele patiënt. Daarbij ondersteunt de fysiotherapeut het zelfmanagement van de patiënt in relatie tot het betekenisvol bewegend functioneren, als voorwaarde voor behoud en verbetering van de regie over het eigen leven, inclusief een gezonde leefstijl. Dit betekent dat het per patiënt kan verschillen of fysiotherapeutische zorg geïndiceerd is of dat de hulpvraag (mede) beantwoord kan worden door een andere (zorg)professional.

De rol, positie en werkzaamheden van de fysiotherapeut, de context waarbinnen deze plaatsvinden en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het Beroepsprofiel van de fysiotherapeut (KNGF 2021).

Daarnaast zijn er fysiotherapeuten met een verbijzondering (specialisatie) en een eigen beroepsinhoudelijke vereniging. Voor deze verbijzonderingen binnen de fysiotherapie is een specifieke deskundigheid erkend door het KNGF, zoals beschreven in de Beroepscode voor de Fysiotherapeut (KNGF 2022). Hieronder vallen bijvoorbeeld de Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Geriatrie (NVFG) en de Nederlandse Vereniging voor Bekkenfysiotherapie (NVFB). Deze verbijzonderingen zijn opgenomen in het Kwaliteitsregister Fysiotherapie NL (KRF NL) van het Kwaliteitshuis Fysiotherapie (www.kwaliteitshuisfysiotherapie.nl) waarmee het op een goed niveau brengen en houden van de kennis en vaardigheden van deze zorgprofessionals worden gewaarborgd. Een beschrijving van de rol, positie en werkzaamheden van de fysiotherapeutische specialisaties, de context waarbinnen deze plaatsvinden en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in de beroepsprofielen van de specialisaties (KNGF).

Aanbevelingen voor de diagnostiek en behandeling door de fysiotherapeut staan beschreven in aandoeningsspecifieke richtlijnen voor de fysiotherapeut (KNGF).

Oefentherapeut

De oefentherapeut ondersteunt mensen met (langdurige) klachten of beperkingen in het dagelijks bewegen om (weer) de regie te krijgen, invulling te kunnen geven aan hun leven en mee te kunnen doen in de samenleving. Zo werkt de oefentherapeut aan geïndiceerde en zorggerelateerde preventie: hij voorkomt verergering van klachten, verdere complicaties van de aandoening en een verslechtering van kwaliteit van leven. Hierbij ligt het accent op het vermogen van mensen om zich aan te passen aan nieuwe omstandigheden en (lichamelijke) veranderingen. De oefentherapeut levert persoonsgerichte zorg en richt zich op het houdings- en beweeggedrag en het bewegend functioneren (functies, activiteiten en participatie). Hierbij is er specifiek aandacht voor de factoren (motoriek, cognitie, motivatie, emotie en omgeving) die het probleem ten aanzien van bewegend functioneren in stand houden dan wel beïnvloeden.
De oefentherapeut heeft altijd voor ogen dat een cliënt binnen de therapie ‘iets’ geleerd heeft; dit kan zijn op het niveau van bewustwording, inzicht, lichaamsbesef, motorische vaardigheid en de toepassing in de dagelijkse context. Dit leren bereikt de oefentherapeut vanuit twee belangrijke pijlers: motorisch leren en gedragsverandering. Deze kunnen vanuit de benaderingswijze van het bio-psychosociaal model niet los van elkaar worden gezien. Medische kennis wordt gecombineerd met de analyse van het beweeggedrag om duurzaam leren bewegen te bewerkstelligen. Wanneer gedragsverandering niet meer mogelijk is, probeert de therapeut zoveel als mogelijk via bewegen beweging uit te lokken en te stimuleren, zodat de aanwezige motorische capaciteiten behouden blijven.
De oefentherapeut:

  • werkt vanuit het bio-psychosociaal model
  • zet de patiënt met zijn hulpvraag, in zijn context centraal
  • handelt volgens evidence-based practice en de aandoeningsspecifieke richtlijnen
  • handelt binnen wettelijke kaders en volgens de beroepscode.

De rol, positie en werkzaamheden van de oefentherapeut, de context waarbinnen deze plaatsvinden en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het Beroepsprofiel Oefentherapeut en Beroepsprofiel Geriatrie-oefentherapeut (VvOCM 2018). Daarnaast zijn er vier specialisaties met een eigen beroepsprofiel, te weten: kinderoefentherapie, psychosomatische oefentherapie, bekkenoefentherapie en geriatrische oefentherapie.
Oefentherapeuten en de gespecialiseerde oefentherapeuten staan geregistreerd in het Kwaliteitsregister Paramedici.
Daarmee worden de werkervaring, kwaliteit en deskundigheid gewaarborgd.

Zie tevens het Beroepsprofiel Oefentherapeut (VvOCM 2018) en de Beroepscode Oefentherapeut (VvOCM 2019).

Ergotherapeut

‘Ergotherapie is gebaseerd op de gedachte dat wat mensen met hun tijd doen, hun dagelijkse activiteiten, van cruciaal belang is voor hun welzijn. Het zijn de dagelijkse activiteiten die het leven uiteindelijk zinvol maken.’

De ergotherapeut helpt mensen van alle leeftijden die een beperking ervaren, en hun naasten met de uitvoering van dagelijkse activiteiten die voor hen belangrijk zijn. Een ergotherapeut kijkt vooral naar wat iemand nog wél kan. De aanpak is persoonsgericht, met de focus op eigen regie, en draagt bij aan het mogelijk maken van de dagelijkse activiteiten van mensen in de eigen omgeving en het weer meedoen in de maatschappij. Ergotherapie is gericht op activiteiten, participatie, gezondheid en welbevinden van mensen die een beperking ervaren. Dat geldt ook voor mantelzorgers.

Op basis van gezamenlijke besluitvorming ondersteunt de ergotherapeut de keuzes van de persoon. Ergotherapeutische interventie (en preventie) is gericht op:

  • het benutten, trainen of vergroten van de mogelijkheden in het uitvoeren van activiteiten
  • het aanpassen of gebruikmaken van de omgeving.

Ergotherapie is een paramedisch beroep en heeft zes algemene uitgangspunten. Deze vormen samen het fundament van het beroep. Ergotherapie:

  • is gericht op dagelijkse activiteiten
  • is persoonsgericht
  • wordt zo mogelijk aangeboden in de eigen omgeving
  • is gebaseerd op bewijs
  • maakt gebruik van technologie
  • is gemeenschapsgericht.

Het verbinden van het biomedisch, psychosociaal en maatschappelijk perspectief en dit vertalen naar activiteiten in het dagelijks leven zijn de kracht en meerwaarde van het beroep ergotherapie.
Ergotherapie is geïndiceerd bij een hulpvraag gerelateerd aan zelfredzaamheid en zelfzorg binnen de persoonlijke leefomgeving, woonomgeving of werkomgeving.

De behandeling kan starten na een verwijzing van huisarts of specialist. Daarnaast kunnen personen gebruikmaken van Directe Toegang Ergotherapie (DTE) en zelf rechtstreeks een ergotherapeut benaderen.

De meeste ergotherapeuten professionaliseren zich na hun basisopleiding in specifieke werkvelden of doelgroepen door middel van werkervaring en scholing. Ergotherapie Nederland erkent daarnaast drie specialisaties, waaronder ouderenergotherapie.
Ergotherapeuten zijn paramedische professionals. Zij staan in nauw contact met professionals van andere disciplines en organisaties in zorg en welzijn, werken veel met hen samen en worden verwacht zich te houden aan de beroepscode en gedragsregels.
Het beroep ergotherapeut valt onder artikel 34 van De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en is hierdoor een beschermde opleidingstitel. De kwaliteit van de beroepsgroep wordt bewaakt met behulp van het Kwaliteitsregister Paramedici (KP). Elke vijf jaar dienen ergotherapeuten zich te laten herregisteren in het KP.
De rol, positie en werkzaamheden van de ergotherapeut en de context waarbinnen deze plaatsvinden, staan beschreven in het ‘Algemeen beroepsprofiel ergotherapeut’ en de ‘Beroepscode en gedragsregels ergotherapeut’ (Ergotherapie Nederland 2023; Ergotherapie Nederland 2015). De competenties die daarvoor nodig zijn, worden nader weergegeven in het ‘Competentieprofiel Ergotherapeut’ (Landelijk Opleidingsoverleg Ergotherapie 2023). Aanbevelingen voor de diagnostiek en behandeling door de ergotherapeut staan beschreven in aandoeningsspecifieke richtlijnen voor de ergotherapeut (Ergotherapie Nederland).

Huidtherapeut

De huidtherapeut is dé paramedicus voor de zorg van ons grootste orgaan: de huid. Bijna twee miljoen mensen in Nederland hebben een huidaandoening. Dit belemmert hun dagelijkse doen. De huidtherapeut vervult voor deze mensen een belangrijke rol in het leren voorkomen van, omgaan met en adequaat behandelen van huidproblemen.
Iedereen kan bij de huidtherapeut terecht met huidproblemen: van een medische indicatie (zoals acne, brandwondlittekens, eczeem en lymfoedeem) tot cosmetisch gewenst (zoals huidverbetering en verwijderen van overbeharing en tatoeages). Ook kan een bezoek aan de huidtherapeut preventief zijn om een probleem of verergering van een probleem te voorkomen.

De zorg van de huidtherapeut bestaat uit begeleiding, advies, educatie, het uitvoeren van verrichtingen en/of het aanmeten en leveren van hulpmiddelen. De huidtherapeut is hiermee de rechterhand van de huisarts en de medisch specialist. Volgens het Staatsblad (Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 2010) worden de volgende zaken tot de deskundigheid van de huidtherapeut gerekend:

  • Het herkennen van risicofactoren en symptomen bij de patiënt die wijzen op de mogelijke aanwezigheid van een aandoening waarvoor deskundigheid van een arts gewenst of noodzakelijk is, en bij constatering daarvan het verwijzen naar een arts.
  • Het onderzoeken van een patiënt met een stoornis, beperking of handicap van de huid, ten gevolge van een pathologisch trauma of congenitale afwijking, en op basis van de verkregen gegevens, het opstellen van een behandelplan.
  • Het behandelen van de patiënt met als doel het opheffen, verminderen of compenseren van een stoornis, beperking of handicap van de huid, het optimaliseren van de huidfuncties alsmede het geven van advies en instructie.
  • Het aanmeten en verstrekken van medische hulpmiddelen en prothesen alsmede het adviseren met betrekking tot het gebruik daarvan.
  • Het geven van advies en voorlichting aan een patiënt.

De huidtherapeut is aangeduid als paramedisch behandelaar die preventieve, curatieve en palliatieve huidzorg biedt binnen de gezondheidszorg. De belangrijkste grondslag van deze huidtherapeutische zorg is dat dit altijd als doel heeft om de problemen die door de patiënt worden ervaren, op het gebied van activiteiten en/of participatieproblemen in relatie tot de huid, te verminderen of op te heffen. Daardoor draagt de zorg van de huidtherapeut bij aan de verbetering van de kwaliteit van leven van de patiënt.

De rol, positie en werkzaamheden van de huidtherapeut, de context waarbinnen deze plaatsvinden, en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het Beroepsprofiel Huidtherapeut (NVH 2023). Aanbevelingen voor de diagnostiek en behandeling door de huidtherapeut staan beschreven in kwaliteitsinstrumenten voor de huidtherapeut (NVH).

Diëtist

Een optimale voedingsstatus voor ieder mens als basis voor een gezond leven. Dat is waar de diëtist deskundige hulp bij biedt. Dit doet hij vanuit drie invalshoeken waarop de diëtetiek is gebaseerd, op wetenschappelijke kennis, ‘evidence- based practice’, en ‘practice-based evidence’, over het consumeren van voeding, het functioneren van het menselijk lichaam en de psychologie van gedragsverandering.
Diëtisten zijn opgeleid om dieetbehandelingen te geven aan mensen met een complexe medische geschiedenis.
De diëtist maakt de dieetbehandeling samen met de patiënt/cliënt op maat. Dit betekent dat deze doelgroepgericht en cultuursensitief is, aansluit bij medische condities (aandoening, bloedwaarden en medicatie) en in lijn is met levensovertuigingen, voorkeuren, smaak, sociale context en financiële situatie van een persoon.
Een gepersonaliseerde dieetbehandeling bestaat uit een dieetadvies in combinatie met begeleiding en/of coaching door de diëtist. Deze begeleiding ondersteunt de gewenste gedragsverandering en kan op individueel niveau gegeven worden, in groepsvorm of in de vorm van een programma, zoals de Gecombineerde Leefstijlinterventie. De duur van de behandeling is afhankelijk van de complexiteit van de aandoening, de gezondheidsproblemen, de persoonlijke wensen en de gekozen behandelvorm.
Het volgen van een gepersonaliseerd dieetadvies maakt bij veel aandoeningen het verschil. Het gaat hier bijvoorbeeld om aandoeningen als diabetes mellitus type 1 en 2, cardiovasculaire aandoeningen, maag-, darm- en leverziekten, oncologische aandoeningen, longaandoeningen, obesitas, ondervoeding, chronische nierschade, allergieën en inflammatoire aandoeningen.
Een geslaagde dieetbehandeling kan het verloop van de aandoening verbeteren en bijdragen aan genezing of vermindering van klachten. Ook kunnen de kwaliteit van leven, het functioneren en de conditie van de patiënt significant worden verbeterd. Dit leidt bijvoorbeeld tot het voorkomen van ondervoeding, sneller herstel na operatie, beter volhouden van een chemokuur, minder complicaties, minder medicatie en minder klachten.

De rol, positie en werkzaamheden van de diëtist, de context waarbinnen deze plaatsvinden, en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het Beroepsprofiel Diëtist (NVD 2013) . Dit beroepsprofiel uit 2013 wordt momenteel herzien.
Daarnaast bestaan er diëtisten met een specifieke deskundigheid. De NVD kent 35 officieel erkende netwerken en expertgroepen met een specifieke deskundigheid, aandachtsgebied of specialisatie (NVD).
Informatie over indicaties en doelstellingen van de dieetbehandeling staan beschreven in de Artsenwijzer Diëtetiek (NVD). Daarnaast wordt er uitgebreide aanvullende informatie beschreven in het visiedocument van de NVD (NVD 2022).

Logopedist

De logopedist zet diens expertise in bij het beantwoorden van vragen en het aanpakken van problemen op het gebied van communicatieve, participatie-, taal-, spraak-, gehoor-, stem-, cognitie- en primaire mondfuncties zoals (veilig) eten, drinken, slikken en ademen. Problemen op het gebied van primaire mondfuncties kunnen grote impact hebben op de lichamelijke gezondheid. Bijvoorbeeld: regelmatig verslikken kan bij ouderen leiden tot ernstige longontstekingen. Door oplossingen te zoeken voor problemen rond effectieve communicatie, primaire mondfuncties en/of ademen, draagt de logopedist bij aan de gezondheid, het welbevinden en de (communicatieve) participatie van het individu en aan een inclusievere samenleving. Logopedie ondersteunt (preventief) in de communicatie en bij het bevorderen van de primaire mondfuncties, op een manier die past bij de invulling die de cliënt aan zijn leven wil geven. Dit gebeurt in overleg met de cliënt en zijn leefomgeving en met aandacht voor eventuele andere vraagstukken in het leven van de cliënt. Aandacht voor preventie op al deze verschillende terreinen draagt bij aan het terugdringen van (zorg)kosten en bevordert participatiemogelijkheden en levenskwaliteit.

Het werk van de logopedist bestaat uit verschillende rollen afgeleid van het CanMeds-model. De rol van de logopedist vormt de kern van het vak en staat centraal in dit model. De logopedist beschikt over de competenties om een aantal uiteenlopende rollen te vervullen op een geïntegreerde samenhangende manier. In al deze rollen oriënteert de logopedist zich op de samenleving, beroepsethiek en vakinhoudelijke overwegingen. De logopedist past logopedische kennis en vaardigheden en professionele waarden toe bij het leveren van hoogwaardige en veilige, cliëntgerichte zorg. Afhankelijk van de context en/of vraag vervult de logopedist ook een of meer van de andere rollen: professional, communicator, samenwerkingspartner, coach, ondernemer en innovator.
Een logopedist richt zich in een breed bereik op functioneren en participatie en werkt methodisch. Hierbij hanteert hij de volgende uitgangspunten:

  • Leveren van doelmatige zorg, waarbij het functioneren en de participatie van de cliënt in zijn eigen leefomgeving centraal staat, vastgelegd in het ICF-model en volgens shared decision making.
  • Handelen volgens evidence-based practice.
  • Handelen volgens wettelijke kaders en beroeps- en kwaliteitsstandaarden.
  • Ethisch handelen volgens de basisprincipes in de zorgcontext, met respect voor autonomie van de cliënt en diens wensen en overtuigingen, niet schaden en zoveel mogelijk weldoen om het welzijn van de cliënt en diens omgeving te bevorderen.

Logopedische zorg en ondersteuning zijn geïndiceerd bij een (preventieve) hulpvraag gerelateerd aan communicatieve participatie, taal, spraak, gehoor, stem, cognitie en het functioneren van de primaire mondfuncties binnen de specifieke leefomgeving van de individuele patiënt. De logopedist maakt hierbij maximaal gebruik van de zelfredzaamheid van de cliënt, met ondersteuning van de mogelijkheden in zijn leefomgeving en van praktische, technische en digitale hulpmiddelen.

De rol, positie en werkzaamheden van de logopedist, de context waarbinnen deze plaatsvinden en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het Beroepsprofiel Logopedist en de Beroepscode Logopedisten (NVLF 2017; NVLF 2023).

Expertise van overige zorg- en hulpverleners

In de zorg voor kwetsbare ouderen vormen de huisarts, de praktijkverpleegkundige en de wijkverpleegkundige samen het kernteam en wordt dit desgewenst aangevuld met een specialist oudergeneeskunde, sociaal werker, (paramedische) zorgprofessionals of andere hulpverleners (Verlee 2017). Zorg- en hulpverleners die tevens als consulent, hoofd- of medebehandelaar betrokken zijn bij kwetsbare ouderen, zijn genoemd in kader 1 van de praktijkrichtlijn. Hieronder worden de (belangrijkste) zorg- en hulpverleners van het kernteam beschreven.

Huisarts

De (kader)huisarts screent de patiënt op alarmsymptomen en diagnosticeert, informeert en coördineert de zorg. De huisarts kan de patiënt verwijzen voor nadere diagnostiek of behandeling naar een groot scala aan zorgverleners in de eerste, tweede en derde lijn. Verwijzing vindt plaats op basis van de aard van de problematiek, de hulpvraag, de voorkeur van de patiënt en de lokale beschikbaarheid en deskundigheid van zorgverleners.

Aanbevelingen voor de diagnostiek en behandeling door de huisarts bij kwetsbare ouderen staan beschreven in aandoeningsspecifieke richtlijnen voor de huisarts (Nederlands Huisartsen Genootschap).

De werkzaamheden van de huisarts, alsmede de context waarbinnen deze plaatsvinden, en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het competentieprofiel van de huisarts (Huisartsenopleiding Nederland 2016)

De praktijkondersteuner huisarts (POH)

Een praktijkondersteuner bij de huisarts (POH) ondersteunt de huisarts bij zijn werk. De huisarts blijft altijd eindverantwoordelijk voor de zorg.

De werkzaamheden van de POH, alsmede de context waarbinnen deze plaatsvinden, en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het Beroepsprofiel van de praktijkondersteuners (Nederlandse Vereniging van Praktijkondersteuners en Praktijkverpleegkundigen).

De specialist ouderengeneeskunde

De specialist ouderengeneeskunde behandelt en begeleidt patiënten met een complexe zorgproblematiek. Meestal zijn dat kwetsbare ouderen met complexe chronische aandoeningen, maar soms ook jongere patiënten. De specialist ouderengeneeskunde kijkt niet alleen naar het ziektebeeld, maar óók naar de gevolgen van de gezondheidsproblemen voor het dagelijks leven van de persoon en zijn omgeving.

Aanbevelingen voor de diagnostiek en behandeling door de specialist ouderengeneeskunde staan beschreven in aandoeningsspecifieke richtlijnen voor de specialist ouderengeneeskunde (Verenso).

De werkzaamheden van de specialist ouderengeneeskunde, alsmede de context waarbinnen deze plaatsvinden, en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het competentieprofiel specialist ouderengeneeskunde (Verenso 2019).

Sociaal werker

Sociaal werkers zijn professionals die integraal helpen, uitgaan van de hele mens en diens welzijn en veerkracht versterken: rond gezondheid, psychische gesteldheid, financiële situatie, gezin, werk en sociaal functioneren.
Het sociaal werk werkt in buurten en het sociaal domein als partner nauw samen met gemeenten, ggz, huisartsen, politie en justitie, onderwijs, jeugdzorg, woningcorporaties en ondernemers.

Aanbevelingen voor de diagnostiek en behandeling door de sociaal werker staan beschreven in kwaliteitsproducten voor de sociaal werker en zijn te vinden op de website van de Beroepsvereniging van professionals in sociaal werk (Beroepsvereniging van professionals in sociaal werk).

De werkzaamheden van de sociaal werkers, alsmede de context waarbinnen deze plaatsvinden, en de competenties die daarvoor nodig zijn, staan beschreven in het Beroepsprofiel van de sociaal werker (Beroepsvereniging van professionals in sociaal werk 2022).

Multidisciplinaire samenwerking

Bij kwetsbare ouderen is veelal sprake van multidomeinproblematiek. (Para)medische behandeling van kwetsbare ouderen vraagt dan ook om afstemming tussen en samenwerking met een groot aantal betrokken zorg- en hulpverleners op lokaal en/of regionaal niveau. Om een goede samenwerking te kunnen bewerkstelligen, is het belangrijk dat de betrokken zorg- en hulpverleners kennis hebben van elkaars rol, expertise, competenties en (toegevoegde) waarde. Deze kennis beperkt zich niet alleen tot de eigen professie.
Het is van belang dat de paramedicus kennis heeft van en inzicht heeft in de expertise en behandeling van zowel de bij de behandeling van kwetsbare ouderen betrokken zorg- en hulpverleners als zorg- en hulpverleners met specialistische kennis (zoals een verbijzondering of aantekening). Vanuit deze kennis en dit inzicht beoordeelt de paramedicus of hij zich bekwaam en bevoegd acht om een individuele kwetsbare oudere paramedische zorg te bieden. Is dit niet het geval, dan volgt (terug)verwijzing naar de verwijzer, een doorverwijzing naar een andere paramedische zorgprofessional, of krijgt de kwetsbare oudere het advies contact op te nemen met een collega met specialistische kennis.

Het proces van hartrevalidatie is een bij uitstek multidisciplinaire aangelegenheid. Bij de hartrevalidatie zijn vele zorgverlenende deskundigen betrokken, zoals de cardioloog, de cardio-thoracaal chirurg, de (kader)huisarts, de revalidatiearts, de sportarts, de bedrijfsarts, de verzekeringsarts, de psychiater, de (neuro-)psycholoog, de psychotherapeut, de inspanningsfysioloog, de hartrevalidatiecoördinator, de praktijkondersteuner huisarts, de maatschappelijk werker, de diëtist, de ergotherapeut, de leefstijlcoach, de (hart- en vaat) verpleegkundige en de arbeidsdeskundige. De samenstelling van het multidisciplinaire behandelteam varieert en is ook afhankelijk van de individuele revalidatiedoelen van de kwetsbare oudere.